HIV: Off-label
Chronische hepatitis B: On-label
Granulaat (disoproxil (als fumaraat)) 33 mg/g
Tablet (disoproxil (als fumaraat)) 123 mg, 163 mg, 204 mg, 245 mg
Een nucleotide (nucleoside monofosfaat) HIV-1 reverse-transcriptaseremmer. Tenofovirdisoproxil (vaak verkort tot tenofovir) is een prodrug van tenofovir. Tenofovir wordt daarna omgezet in het actieve metaboliet tenofovirdifosfaat. Tenofovirdifosfaat remt het HIV-1 reverse-transcriptase en HBV-polymerase door directe bindingscompetitie met het natuurlijke deoxyribonucleotide-substraat en, na incorporatie in DNA, door DNA-ketenterminatie.
2-12 jaar (n=23) 6,5 mg/kg | 12-18 jaar (n=8) 245 mg | |
---|---|---|
Cmax (μg/ml) | 0,24 ± 0,13 | 0,38 ± 0,13 |
AUCtau (μg·h/ml) | 2,59 ± 1,06 | 3,39 ± 1,22 |
HIV |
---|
Chronische hepatitis B |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
NUCLEOSIDEN EN NUCLEOTIDEN (EXCL. REVERSE-TRANSCR-REMMERS) | ||
---|---|---|
Zovirax
|
J05AB01 | |
J05AB12 | ||
Cymevene
|
J05AB06 | |
Copegus, Rebetol
|
J05AB04 | |
Zelitrex
|
J05AB11 | |
Valcyte
|
J05AB14 |
FOSFONZUURDERIVATEN | ||
---|---|---|
Foscavir
|
J05AD01 |
PROTEASEREMMERS | ||
---|---|---|
Reyataz
|
J05AE08 | |
Prezista
|
J05AE10 | |
Telzir
|
J05AE07 | |
Crixivan
|
J05AE02 | |
Norvir
|
J05AE03 | |
Invirase
|
J05AE01 |
NUCLEOSIDE EN NUCLEOTIDE REVERSE-TRANSCRIPTASEREMMERS | ||
---|---|---|
Ziagen
|
J05AF06 | |
Emtriva
|
J05AF09 | |
Baraclude
|
J05AF10 | |
Epivir 3TC, Zeffix
|
J05AF05 | |
Retrovir AZT
|
J05AF01 |
NIET-NUCLEOSIDE REVERSE-TRANSCRIPTASEREMMERS | ||
---|---|---|
Stocrin
|
J05AG03 | |
Intelence
|
J05AG04 | |
Viramune
|
J05AG01 | |
Edurant
|
J05AG05 |
NEURAMINIDASEREMMERS | ||
---|---|---|
Tamiflu
|
J05AH02 | |
Relenza
|
J05AH01 |
ANTIVIRALE MIDDELEN VOOR HIVINFECTIE, COMBINATIEPREPARATEN | ||
---|---|---|
Kivexa
|
J05AR02 | |
J05AR13 | ||
J05AR18 | ||
J05AR19 | ||
J05AR03 | ||
J05AR09 | ||
Kaletra
|
J05AR10 |
OVERIGE ANTIVIRALE MIDDELEN | ||
---|---|---|
Tivicay
|
J05AX12 | |
Fuzeon
|
J05AX07 | |
Celsentri
|
J05AX09 | |
Isentress
|
J05AX08 |
Afname van de botmineraaldichtheid is gemeld bij pediatrische patiënten.
Zeer vaak (> 10%): diarree, misselijkheid, braken. Duizeligheid. Asthenie. Huiduitslag. Hypofosfatemie.
Vaak (1-10%): buikpijn, flatulentie. Hoofdpijn, vermoeidheid. Verhoogde transaminasen.
Soms (0,1–1%): pancreatitis. Rabdomyolyse, spierzwakte. Verhoogde serumcreatininewaarde, hypokaliëmie.
Zelden (0,01–0,1%): angio-oedeem. (Acuut) nierfalen, acute tubulaire necrose, proximale tubulopathie (waaronder syndroom van Fanconi), (acute interstitiële) nefritis, nefrogene diabetes insipidus. Hepatische steatose, hepatitis. Myopathie, osteomalacie (zich manifesterend als botpijn, zelden bijdragend aan het ontstaan van fracturen). Lactaatacidose.
Lactaatacidose (soms fataal) samenhangend met ernstige hepatomegalie en leversteatose, pancreatitis, nierfalen en verhoogde lactaatspiegels zijn gemeld tijdens het gebruik van nucleoside analoga. Vroege symptomen van lactaatacidose zijn misselijkheid, braken, buikpijn, malaise, verlies van eetlust, gewichtsverlies, respiratoire of neurologische symptomen. Lactaatacidose trad gewoonlijk op na behandeling van een paar maanden.
Anti-retrovirale combinatietherapie (cART) kan gepaard gaan met herverdeling van lichaamsvet (lipodystrofie) en metabole stoornissen (zoals hypertriglyceridemie, hypercholesterolemie, hyperlactatemie (zeldzaam), insulineresistentie, hyperglykemie en het ontstaan of verergering van bestaande diabetes mellitus).
Gemeld zijn gevallen van osteonecrose, vooral bij gevorderde HIV-infectie of langdurige blootstelling aan combinatietherapie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Tenofovir niet toepassen bij patiënten die eerder zijn behandeld met anti-retrovirale middelen en die tevens stammen met de K65R-mutatie bevatten.
Wees voorzichtig bij nierfunctiestoornis. Controleer de nierfunctie (serumcreatinine en -fosfaat) vóór de start van de behandeling en tijdens de behandeling: na twee tot vier weken behandeling, na drie maanden en daarna elke drie tot zes maanden indien géén sprake is van risicofactoren; bij patiënten met meer kans op een nierfunctiestoornis vaker controleren. Start de behandeling niet bij pediatrische patiënten met een nierfunctiestoornis; stop de behandeling indien zich bij pediatrische patiënten een nierfunctiestoornis ontwikkelt.
Bij volwassenen bij een afname van de creatinineklaring naar < 50 ml/min of een afname van het serumfosfaatgehalte tot < 0,32 mmol/l overwegen de behandeling tijdelijk te stoppen. Als het serumfosfaatgehalte bij volwassen daalt tot < 0,48 mmol/l, en bij afname van de creatinineklaring < 50 ml/min; binnen één week de nierfunctie herbeoordelen incl. glucose- en kaliumgehalte in het bloed en glucose in de urine (met het oog op proximale tubulopathie). Dit ook doen als het serumfosfaatgehalte bij pediatrische patiënten < 0,96 mmol/l daalt. Indien er van nier- of botafwijkingen sprake is/lijkt, overleggen met een nefroloog over onderbreking van de behandeling. Overweeg het onderbreken van de behandeling als bij volwassen de nierfunctie progressief afneemt zonder andere verklaring; bij pediatrische patiënten de behandeling altijd staken bij de ontwikkeling van een nierfunctiestoornis. Bij patiënten met risicofactoren of een voortgeschreden HIV-infectie of indien nefrotoxische geneesmiddelen worden gebruikt, is er meer kans op onvolledig herstel van de nierfunctie, ondanks het staken van tenofovir.
Wees ook voorzichtig bij leverfunctiestoornissen. Bij toepassing van antiretrovirale combinatietherapie bij patiënten met chronische hepatitis B of C (co-infectie) is er meer kans op ernstige, potentieel fatale leverbijwerkingen. Er zijn slechts weinig gegevens over veiligheid en werkzaamheid bij levertransplantatiepatiënten en gedecompenseerde leverziekte met een Child-Pughscore > 9 bij een hepatitis B infectie; controleer vanwege een grotere kans op lever- en nierbijwerkingen nauwlettend de lever-, gal- en nierparameters. Wees voorzichtig bij pancreatitis in de voorgeschiedenis, hepatomegalie (m.n. vrouwen met obesitas) of andere bekende risicofactoren voor leverziekte en leversteatose (zoals het gebruik van bepaalde geneesmiddelen en alcohol). Bij een verslechtering van een eerder bestaande leveraandoening onderbreking of beëindiging van de behandeling overwegen. Behandeling met nucleoside-analoga onderbreken bij symptomen van hyperlactatemie, metabole/lactaatacidose, progressieve hepatomegalie of snel toenemende aminotransferasespiegels. Het staken van de behandeling kan in geval van gelijktijdige HIV/HBV infectie leiden tot ernstige exacerbaties van hepatitis; controleer patiënten gedurende ten minste zes maanden na het staken van de therapie klinisch en middels laboratoriumonderzoek.
Wees voorzichtig bij ernstige immunodeficiëntie omdat er meer kans is op een ontstekingsreactie op asymptomatische of nog aanwezige opportunistische pathogenen die tot ernstige klinische ziektebeelden (zoals cytomegalovirus retinitis, focale en/of gegeneraliseerde mycobacteriële infecties of een Pneumocystis jiroveci pneumonie) kunnen leiden. In dit kader kunnen ook auto-immuunreacties (zoals de ziekte van Graves) optreden, vaak pas vele maanden na aanvang van de behandeling.
Bottoxiciteit, waaronder een vermindering van de botmineraaldichtheid is waargenomen. Er lijkt echter geen toegenomen kans op fracturen of aanwijzing voor klinisch relevante botafwijkingen. Bij kinderen is er nog onzekerheid over de lange termijn effecten van bot- en niertoxiciteit door tenofovir; bovendien is de reversibiliteit van niertoxiciteit is nog niet vastgesteld. Wees echter toch bedacht op osteonecrose als gevolg van het toepassen van cART, bij het optreden van pijnlijke en/of het stijf worden van gewrichten
Let bij lichamelijk onderzoek op tekenen van vetherverdeling (lipodystrofie) tijdens de behandeling; overweeg ook controle van nuchtere glucose- en lipidenspiegels.
De veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij met HIV-1 geïnfecteerde kinderen met een leeftijd < 2 jaar. De veiligheid en werkzaamheid in geval van chronische hepatitis B zijn niet vastgesteld in de leeftijd van 2-12 jaar, of bij kinderen met een lichaamsgewicht < 35 kg. Er zijn geen gegevens over de werkzaamheid bij een gelijktijdige infectie met hepatitis C of D-virus. De farmacokinetiek is niet onderzocht bij non-hemodialysepatiënten met een creatinineklaring van < 10 ml/min/1.73m² en bij dialysepatiënten. De farmacokinetiek bij pediatrische patiënten met een nierfunctiestoornis is eveneens niet onderzocht.
Tenofovir disoproxil Is substraat voor de renale organische anion transporters OAT1, OAT3 en 'multidrug resistant protein' 4 (MRP 4).
Relevant:
Toename tenofovir disoproxil: de concentratie stijgt door ledipasvir en velpatasvir.
Overig effect: bij combinatie met diclofenac, ibuprofen, naproxen of methotrexaat kan de toxiciteit van tenofovir disoproxil toenemen; acute nierbeschadiging is gemeld.
De AUC van didanosine stijgt.
Bij combinatie met atazanavir moet atazanavir worden geboost met ritonavir.
Bij combinatie met cidofovir kan het risico op het syndroom van Fanconi toenemen; de combinatie wordt ontraden.
Niet beoordeeld: acuut nierfalen is gemeld bij combinatie met hooggedoseerde of gecombineerde NSAID's bij patiënten met risicofactoren voor renale disfunctie.
Bij combinatie met een met ritonavir of cobicistat gebooste HIV-proteaseremmer is een hoger risico op nierfunctiestoornis gemeld.
De fabrikant adviseert de nierfunctie wekelijks te controleren bij combinatie met andere middelen die ook via OAT1, OAT3 of MRP 4 worden uitgescheiden.
De fabrikant ontraadt combinatie met adefovir.
De Cmax en AUC kunnen stijgen door lopinavir.
De fabrikant ontraadt toepassing van tenofovir disoproxil bij gelijktijdig of recent gebruik van een nefrotoxisch middel.