Antiviraal werkzaam synthetisch nucleoside, analoog van 2'–deoxyguanosine. Ganciclovir wordt intracellulair gefosforyleerd door cellulaire kinasen tot het actieve ganciclovirtrifosfaat, voornamelijk in door het virus geïnfecteerde cellen, omdat hierin het aantal kinasen tienvoudig is verhoogd. Dit wordt ingebouw7d in het virale DNA en remt zo viraal DNA-polymerase en veroorzaakt beëindiging of sterke beperking van de virale DNA-elongatie.
Ganciclovir is werkzaam tegen met name cytomegalovirussen (CMV) maar ook tegen herpes simplex-virussen (HSV-1 en HSV-2), humaan herpes virus-6, -7 en -8, Epstein-Barrvirus (EBV), varicella-zoster-virus (VZV) en hepatitis B-virus (HBV).
Na systemische toediening worden ook intra-oculair voldoende werkzame concentraties bereikt tegen de meeste cytomegalovirusstammen.
De volgende farmacokinetische parameters zijn gevonden bij neonaten (Acosta 2007, Kimberlin 2008,Trang 1993):
IV Ganciclovir 12 mg/kg/dag in 2 doses |
Mean (single dose) |
Mean Steady state |
Median (range) |
Cmax (mg/l) | 7.0 ± 0.5 | 4.36-12.91 | 4.48-6.56 (0.7-93.02) |
Tmax (h) | - | 1.2-1.43 | 1-1.08 (0.23-2.92) |
t½ (h) | 2.4 | 2.31-2.71 | 2.23-2.91 (1.69-3.9) |
Cl (ml/min/kg) | 3.55 ± 0.35 | 4.70-7.93 | 3.74-6.83 (0.49-40.44) |
Vd (l/kg) | 0.75 ± 0.06 | 1.04-1.58 | 0.85-1.31 (0.14-5.91) |
De volgende mediane (range) farmacokinetische parameters zijn gevonden bij kinderen van 3 maanden tot 16 jaar met een levertransplantatie (n=18) of een nier transplantatie (n=25) na IV toediening van 200 mg/m2 [SmPC]:
<6 jaar (n=17) | 6-12 jaar (n=9) | 12-16 jaar (n=17) | |
Cl (l/h) | 4,23 (2,11–7,92) | 4,03 (1,88–7,8) | 7,53 (2,89–16,8) |
Cmax (mg/l) | 12,1 (9,17–15) | 13,3 (4,73–15) | 12,4 (4,57–30,8) |
Vd bij Steady state (l) | 8,06 (3,35-16,6) | 22,1 (14,6-30,1) | 37,9 (16,5-57,2) |
AUC0-24h (μg/uur/ml) | 24,3 (14,1-38,9) | 40,4 (17,7-48,6) | 37,6 (19,2-80,2) |
(Congenitale) CMV infectie: <12 jaar: off-label
Profylaxe CMV bij orgaantransplantaties: off-label
Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst
Poeder voor infusieopl. (als Na-zout) 500 mg
Ga snel naar:
(Congenitale) CMV infectie |
---|
|
Behandeling CMV infectie bij orgaan en stamceltransplantatie |
---|
|
Pre-emptieve behandeling van CMV infectie bij orgaan,- en stamceltransplantatie |
---|
Profylaxe van CMV infectie bij orgaan-, en stamcel transplantatie |
---|
Aanpassingen als volgt:
Myelosuppressie is een dosisbeperkende bijwerking; trombocytopenie komt bij 5- 20% van de patiënten voor; neutropenie komt voor bij 15-40% van de patiënten en kan optreden na ong. 10 dagen, in het bijzonder bij doseringen hoger dan 15 mg/kg lich.gewicht per dag.
Bij neutropenie normaliseert het aantal cellen gewoonlijk binnen 2-5 dagen na staken van het geneesmiddel of verminderen van de dosis.
Bij overdosering is tevens hematurie gemeld. Zo nodig dialyseren en hydrateren.
Aanpassen van de dosering beïnvloedt de dalspiegel. Als de dalspiegel niet voldoende hoog is, is de antivirale werking mogelijk niet voldoende; dit kan resistentie tot gevolg hebben.
HD: 1ste gift normale keerdosis, vervolgens 25% van normale keerdosis na elke dialyse, op geleide spiegel
CVVH: 1ste gift normale keerdosis, vervolgens 50% van normale keerdosis en interval tussen twee doseringen: 24 uur, op geleide spiegel
PD: gebruik vermijden
Neutropenie, misselijkheid, braken, diarree, anorexie, hoofdpijn, koorts, verwarring.
eer vaak (> 10%): dyspneu. Diarree. Anemie, neutropenie. Bovenste luchtweginfectie, influenza.
Vaak (1-10%): Sepsis (bacteriëmie, viremie), urineweginfectie, orale candidiasis, cellulitis. Verminderde eetlust. Depressie, angst, verwardheid, abnormaal denken. Hoofdpijn, slapeloosheid, dysgeusie, hypo-esthesie, paresthesie, perifere neuropathie, duizeligheid, convulsies. Maculair oedeem, loslaten van het netvlies (bij HIV-patiënten met CMV-retinitis), mouches volantes, pijn in het oog. Oorpijn. Hoesten. Misselijkheid, braken, buikpijn, dysfagie, dyspepsie, obstipatie, flatulentie. Dermatitis, huiduitslag, jeuk, nachtelijk zweten. Spierkrampen, spierpijn, gewrichtspijn, rugpijn. Koorts, rillingen, pijn (op de borst), vermoeidheid, malaise, asthenie, gewichtsverlies. Leukopenie, trombocytopenie, pancytopenie. Verminderde creatinineklaring, verminderde nierfunctie. Abnormale leverfunctie; verhoogd waarden van ASAT en alkalische fosfatase in het bloed. Pijn/flebitis op de plaats van injectie.
Soms (0,1-1%): anafylactische reactie. Aritmie, hypotensie. Tremor. Hematurie, nierfalen. Beenmergdepressie. Mondulceraties, opgezette buik, pancreatitis. Agitatie, psychotische aandoening, hallucinaties. Visusstoornis, conjunctivitis. Doofheid. Alopecia, urticaria, droge huid. Verhoogd ALAT. Onvruchtbaarheid bij de man.
Zelden (0,01-0,1%): aplastische anemie, granulocytopenie, agranulocytose.
Bij patiënten met HIV zijn vaker gemeld: koorts, Candida-infecties, depressie, ernstige neutropenie en huidreacties.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Neutropenie kan optreden, vooral wanneer hoge doseringen gebruikt worden. Na vermindering van de dosis of staken van de therapie normaliseert het aantal cellen gewoonlijk binnen 2-5 dagen. Controle bloedbeeld, eventueel aanpassen dosis of staken van de behandeling. Potentieel carcinogeen en teratogeen.
Kreatinine 2 x per week bepalen. Substantiele inter- en intrapatient variabiliteit van ganciclovir spiegels zijn gevonden na niertransplantatie. Farmacokinetische monitoring van ganciclovir en valganciclovir therapie bij zowel preventieve als therapeutische behandeling van CMV ziekte na transplantatie is gerechtvaardigd.
Ganciclovir dient als potentieel carcinogeen te worden beschouwd; weeg vooral bij toediening aan kinderen zorgvuldig af.
De diagnose retinitis dient te worden gesteld m.b.v. indirecte oftalmoscopie door de oogarts en dient te worden bevestigd door een oogarts die bekend is met de verschijnselen van deze ziekte in de retina. De diagnose CMV-infectie dient niet alleen gebaseerd te zijn op de aanwezigheid van antilichamen, maar de aanwezigheid van CMV dient te worden bevestigd door een viruskweek (uit de keel, weefsel, urine, bloed of andere lichaamsvloeistoffen), identificatie van CMV-antigeen via CMV-specifieke immunochemische reagentia of CMV-specifieke DNA-hybridizatiereagentia.
Hematologische parameters: Wees voorzichtig bij bestaande cytopenie, bij een cytopeniereactie op andere geneesmiddelen in de voorgeschiedenis en als er blootstelling heeft plaatsgevonden aan geneesmiddelen, chemicaliën of straling waarvan bekend is dat ze toxisch zijn voor het beenmerg. Bij aanwezigheid van ernstige neutropenie (< 0,5 × 109), trombocytopenie (< 25 × 109) of bij een Hb-gehalte < 5 mmol/l de behandeling niet starten tot de situatie verbeterd is. Neutropenie komt gewoonlijk voor gedurende de eerste of tweede week van de inductietherapie. Binnen 2–5 dagen na staken of vermindering van de dosis, normaliseert gewoonlijk het aantal cellen. Controleer tijdens de eerste 14 dagen van toediening iedere 2 dagen het aantal witte bloedcellen; bij eerder optreden van leukopenie door andere myelotoxische geneesmiddelen, een verminderde nierfunctie, of bij < 1,0 × 109 leukocyten bij aanvang, het aantal dagelijks controleren. Controleer hierna de hematologische functie elke 2 weken; als gebruik van ganciclovir of andere nucleosiden eerder resulteerde in een leukopenie of bij < 1,0 × 109 neutrofielen aan het begin van de behandeling, controleer dan minstens 1×/week het aantal neutrofielen. De kans op trombocytopenie is groter bij patiënten die met immunosuppressiva behandeld worden en bij een uitgangswaarde van het trombocytenaantal < 100 × 109. Overweeg bij het ontwikkelen van ernstige leukopenie, neutropenie, anemie en/of trombocytopenie onderbreking van de behandeling.
Bij een verminderde nierfunctie, de nierfunctie iedere 2 weken beoordelen, zie ook de rubriek Dosering voor dosisaanpassingen bij een nierfunctiestoornis.
Wees voorzichtig bij patiënten met psychose, denkstoornissen en bij patiënten die eerder door gebruik van andere geneesmiddelen neurologische toxiciteit hebben ontwikkeld met effecten op hun gedrag.
Resistentieontwikkeling is beschreven.
Relevant:
Bij combinatie met zidovudine is het risico op anemie en neutropenie verhoogd.
Niet beoordeeld:
Probenecide verlaagt de renale klaring met ong. 20%.
Bij combinatie met imipenem-cilastatine is er een verhoogd risico op het optreden van convulsies; combinatie wordt ontraden.
De toxiciteit kan toenemen door stoffen die beenmergdepressie kunnen veroorzaken, zoals cotrimoxazol, dapson en cytostatische oncolytica.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
NUCLEOSIDEN EN NUCLEOTIDEN (EXCL. REVERSE-TRANSCR-REMMERS) | ||
---|---|---|
Zovirax
|
J05AB01 | |
J05AB12 | ||
Veklury
|
J05AB16 | |
Zelitrex
|
J05AB11 | |
Valcyte
|
J05AB14 |
FOSFONZUURDERIVATEN | ||
---|---|---|
Foscavir
|
J05AD01 |
PROTEASEREMMERS | ||
---|---|---|
Reyataz
|
J05AE08 | |
Prezista
|
J05AE10 | |
Telzir
|
J05AE07 | |
Crixivan
|
J05AE02 | |
Norvir
|
J05AE03 | |
Invirase
|
J05AE01 |
NUCLEOSIDE EN NUCLEOTIDE REVERSE-TRANSCRIPTASEREMMERS | ||
---|---|---|
Ziagen
|
J05AF06 | |
Emtriva
|
J05AF09 | |
Baraclude
|
J05AF10 | |
Epivir 3TC, Zeffix
|
J05AF05 | |
Vemlidy
|
J05AF13 | |
J05AF07 | ||
Retrovir AZT
|
J05AF01 |
NIET-NUCLEOSIDE REVERSE-TRANSCRIPTASEREMMERS | ||
---|---|---|
Pifeltro
|
J05AG06 | |
Stocrin
|
J05AG03 | |
Intelence
|
J05AG04 | |
Viramune
|
J05AG01 | |
Edurant
|
J05AG05 |
NEURAMINIDASEREMMERS | ||
---|---|---|
Tamiflu
|
J05AH02 | |
Relenza, Dectoza
|
J05AH01 |
ANTIVIRALE MIDDELEN VOOR HIVINFECTIE, COMBINATIEPREPARATEN | ||
---|---|---|
Kivexa
|
J05AR02 | |
J05AR20 | ||
J05AR13 | ||
Dovato
|
J05AR25 | |
J05AR18 | ||
J05AR19 | ||
J05AR03 | ||
J05AR09 | ||
Kaletra
|
J05AR10 |
OVERIGE ANTIVIRALE MIDDELEN | ||
---|---|---|
Tivicay
|
J05AX12 | |
Celsentri
|
J05AX09 | |
Isentress
|
J05AX08 | |
J05AX24 |
ANTIVIRALE MIDDELEN VOOR BEHANDELING VAN HCV-INFECTIES | ||
---|---|---|
Zepatier
|
J05AP54 | |
Maviret
|
J05AP57 | |
Harvoni
|
J05AP51 | |
Copegus, Rebetol
|
J05AP01 | |
Sovaldi
|
J05AP08 | |
Epclusa
|
J05AP55 |
Er is nog geen overeenstemming over het routinematig uitvoeren van TDM vanwege het gebrek aan PK/PD gegevens. Volgens de NVZA is het bewijsniveau voor het uitvoeren van TDM 4 (Niveau 4: voer geen routinematige TDM uit. Overweeg TDM alleen selectief uit te voeren in speciale gevallen, bijvoorbeeld om toxiciteit, ineffectiviteit/compliance of het effect van farmacokinetische interacties te onderzoeken) [NVZA monografie Ganciclovir].
TDM bij speciale populaties met onvoorspelbare PK/PD-profielen, d.w.z. patiënten met instabiele nierfunctie, jongere kinderen of patiënten met vermoedelijke resistentie kan worden overwogen [Li 2023]. Ondanks de onzekerheid over de voordelen van TDM in het algemeen, kan het in deze gevallen enig houvast bieden.
Klik hier voor NVZA TDM monografie