Cerliponase alfa

Stofnaam
Cerliponase alfa
Merknaam
Brineura
ATC code
A16AB17
Doseringen
Nierfunctiestoornissen

Produkten, hulpstoffen, toediening en tekorten
Bijwerkingen
Contraindicaties
Waarschuwingen en voorzorgen

Interacties
Eigenschappen (PD/PK)

Registratiestatus
Middelen uit dezelfde ATC groep
Referenties
Versiebeheer

Eigenschappen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Recombinant humaan tripeptidylpeptidase 1 (rhTPP1), een proteolytisch inactief pro-enzym dat in het lysosoom wordt geactiveerd. Cerliponase α wordt opgenomen door doelcellen en getransloceerd naar de lysosomen via de kation-onafhankelijke mannose-6-fosfaatreceptor (CI-MPR). Vervolgens wordt het geactiveerd tot een proteolytisch enzym dat tripeptiden van de N-terminus van het doeleiwit afsplitst.

Bij neuronale ceroïdlipofuscinose type 2 (CLN2) is er sprake van een inadequaat TPP1-gehalte, wat leidt tot neurodegeneratie, epileptische aanvallen, verlies van neurologische functie, visusstoornissen/blindheid en overlijden tijdens de kinderjaren.

Farmacokinetiek bij kinderen

Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.

Label dosisadvies Kinderformularium

Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.

Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst

SmPC tekst

Neuronale ceroïdlipofuscinose type 2 (CLN2)
Intracerebroventriculair
Geboorte tot 6 maanden:  100 mg/dosis om de week 
6 mn-1 jaar:  150 mg/dosis om de week
1-2 jaar: 
200 mg/dosis om de week (eerste 4 doses), daarna 300 mg/dosis om de week
≥ 2 jaar: 300 mg/dosis om de week

Beschikbare toedieningsvormen/sterktes

Inf.vlst. 30 mg/ml

Overige info toediening/beschikbaarheid

Informatie over geneesmiddeltekorten

Doseringen

LET OP:
  • Toedieningsweg niet van toepassing
    • 0 jaar tot 18 jaar
        • Toediening uitsluitend door beroepsbeoefenaren die getraind en vaardig zijn in intracerebroventriculaire toediening van medicatie
        • Premedicatie: 30-60 minuten vóór begin van de infusie een antihistaminicum en eventueel een antipyreticum toedienen.
        • Dosisaanpassing

          • Indien de infusie niet wordt verdragen: overweeg om de dosering met 50% te verlagen en/of de infusiesnelheid te verlagen.

          • Indien de infusie is onderbroken vanwege een overgevoeligheidsreactie: herstart de infusie op ca. de helft van de oorspronkelijke infusiesnelheid.

          • Indien de intracraniële druk mogelijk stijgt tijdens de infusie (bv. hoofdpijn, misselijkheid, braken, bewustzijnsdaling): onderbreek de infusie en/of verlaag de infusiesnelheid (vooral bij kinderen < 3 jaar).

        • Toediening: Cerliponase α wordt toegediend aan de cerebrospinale vloeistof door middel van infusie via een reservoir en katheter die operatief zijn geïmplanteerd (intracerebroventriculair toegangssysteem). Dit toegangssysteem moet worden geïmplanteerd vóór de eerste infusie. Het systeem moet geschikt zijn voor toegang tot de hersenventrikels om geneesmiddelen toe te dienen.

        • De infusiesnelheid is 2,5 ml/uur.

        • Dien ná de toediening van het geneesmiddel het spoelmiddel toe met dezelfde infusiesnelheid. Zie voor gedetailleerde toedieningsinformatie de officiële productinformatie 

Neuronale ceroïdlipofuscinose type 2
  • Intraventriculair
    • a terme neonaat
      [1]
      • 100 mg/dosis éénmaal per 2 weken.
    • 1 maand tot 6 maanden
      [1]
      • 100 mg/dosis éénmaal per 2 weken.
    • 6 maanden tot 1 jaar
      [1]
      • 150 mg/dosis éénmaal per 2 weken.
    • 1 jaar tot 2 jaar
      [1]
      • Startdosering: Eerste 4 doses: 200 mg/dosis éénmaal per 2 weken.
      • Onderhoudsdosering: 300 mg/dosis/dosis éénmaal per 2 weken.
    • ≥ 2 jaar
      [1]
      • 300 mg/dosis éénmaal per 2 weken.

Nierfunctiestoornissen bij kinderen > 3 maanden

Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.

Bijwerkingen bij kinderen

Zeer vaak (> 10%): overgevoeligheid. Bovensteluchtweginfectie. Prikkelbaarheid. Convulsies, hoofdpijn. Braken. Koorts. Toename of afname van het eiwitgehalte in de cerebrospinale vloeistof, pleiocytose in de cerebrospinale vloeistof, ECG-afwijkingen.

Vaak (1-10%): anafylactische reactie. Bradycardie. 'Dropped head'-syndroom. Blaarvorming mondslijmvlies en tong, buikpijn. Conjunctivitis, infectie door het toegangssysteem. Huiduitslag, urticaria. Nervositeit.

Verder is gemeld: meningitis.

Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb

  • Bij kinderen worden veel geneesmiddelen off-label gebruikt. Alle ervaringen zijn belangrijk om te melden om zo meer kennis te verzamelen en te delen
  • Ook wanneer u niet zeker weet of de bijwerking echt door het geneesmiddel komt
Meld hier

Contraindicaties bij kinderen

  • levensgevaarlijke anafylactische reactie op cerliponase α, indien hernieuwde toediening niet succesvol is;
  • ventriculoperitoneale shunt;
  • tekenen van acute lekkage of een storing van het intracerebroventriculaire toegangssysteem, of van een infectie die verband houdt met het toegangssysteem.

Waarschuwingen en voorzorgen bij kinderen

Voorzorgsmaatregelen toediening: Wees voorzichtig bij risicofactoren voor complicaties door de intracerebroventriculaire toediening zoals obstructieve hydrocefalie. Inspecteer de hoofdhuid vóór elke infusie op de integriteit van de huid, om er zeker van te zijn dat het toegangssysteem niet is aangetast. Sluit vóór de toediening lekkage en/of een storing in het intracerebroventriculaire toegangssysteem, uit.

Controles: Bewaak de vitale functies vóór, periodiek tijdens en na de infusie. Observatie na de toediening kan gedurende een langere periode nodig zijn, vooral bij kinderen < 3 jaar. Controleer tijdens de infusie het ECG bij patiënten met een voorgeschiedenis van bradycardie, een hartritmestoornis of een structurele hartziekte. Maak bij cardiaal normale patiënten elke 6 maanden een ECG. Stuur CSF-monsters routinematig voor laboratoriumonderzoek op, om subklinische infecties door het toegangssysteem op te sporen.

Wees voorbereid op een eventuele anafylactische reactie; observeer de patiënt nauwlettend tijdens en na de infusie. Staak direct de toediening bij een anafylactische reactie. Wees extra voorzichtig bij hernieuwde toediening als eerder anafylaxie is opgetreden.

Infecties die verband houden met het toegangssysteem zijn waargenomen, waaronder meningitis (symptomen: koorts, hoofdpijn, stijfheid van de nek, lichtgevoeligheid, misselijkheid, braken en veranderingen in de psychische toestand) en subklinische infecties. In klinische onderzoeken werden antibiotica toegediend, werd het toegangssysteem vervangen en de behandeling met cerliponase α voortgezet.

Degradatie toegangssysteem: Na langdurig gebruik treedt degradatie op van het materiaal van het reservoir van het intracerebroventriculaire toegangssysteem. In twee klinische cases toonde het toegangssysteem geen tekenen van storing op het moment van infusie, maar werd na verwijdering wel degradatie aangetoond. Overweeg vervanging van het toegangssysteem binnen 4 jaar (geregeld) gebruik.

Onderzoeksgegevens: Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij patiënten > 8 jaar. De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen < 3 jaar zijn nog niet vastgesteld. Er zijn weinig gegevens voor kinderen van 2 jaar en geen klinische gegevens voor kinderen < 2 jaar. Patiënten met gevorderde ziekteprogressie zijn uitgesloten van klinische trials. Bij gevorderde CLN2 en pasgeborenen is de integriteit van de bloed-hersenbarrière mogelijk verminderd; de effecten van de potentieel verhoogde blootstelling aan het geneesmiddel in de periferie zijn onbekend

Interacties Bron: KNMP/Informatorium Medicamentorum

Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd. Cerliponase alfa is een recombinant humaan eiwit en de systemische blootstelling is beperkt vanwege de intracerebroventriculaire toediening. Daarom is het onwaarschijnlijk dat er interacties tussen cerliponase alfa en geneesmiddelen gemetaboliseerd door cytochroom P450-enzymen optreden.

OVERIGE MAAGDARMKANAAL- EN METABOLISMEPRODUCTEN

Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.

AMINOZUREN EN AFGELEIDE VERBINDINGEN

Betaine

Cystadane, Amversio
A16AA06

Carglumaatzuur

Carbaglu, Ucedane
A16AA05

Levocarnitine

Carnitene
A16AA01

Mercaptamine

Cystagon
A16AA04
ENZYMEN

Agalsidase alfa

Replagal
A16AB03

Agalsidase beta

Fabrazyme
A16AB04
A16AB07

Asfotase alfa

Strensiq
A16AB13

Galsulfase

Naglazyme
A16AB08

Idursulfase

Elaprase
A16AB09

Laronidase

Aldurazyme
A16AB05
A16AB10
DIVERSE MAAGDARMKANAAL- EN METABOLISMEPRODUCTEN

Fenylboterzuur

Ammonaps, Pheburane
A16AX03
A16AX09

Miglustat

Zavesca
A16AX06
A16AX

Nitisinon NTBC

Orfadin
A16AX04

Sapropterine

Kuvan
A16AX07

Teduglutide

Revestive
A16AX08

Triëntine

Cuprior; Cufence
A16AX12

Zink

Wilzin
A16AX05

Referenties

  1. BioMarin International Limited, SmPC Brineura (EU/1/17/1192/001) Rev6, 16-8-2022, www.ema.europa.eu
  2. Zorginstituut Nederland, Farmacotherapeutisch Kompas (Eigenschappen, Contra-Indicaties, Bijwerkingen, Waarschuwingen en Voorzorgen), Geraadpleegd 30-9-2022

Wijzigingen

  • 04 mei 2023 15:36: Nieuwe monografie obv SmPC

Therapeutic Drug Monitoring


Overdosering