Recombinant humaan tripeptidylpeptidase 1 (rhTPP1), een proteolytisch inactief pro-enzym dat in het lysosoom wordt geactiveerd. Cerliponase α wordt opgenomen door doelcellen en getransloceerd naar de lysosomen via de kation-onafhankelijke mannose-6-fosfaatreceptor (CI-MPR). Vervolgens wordt het geactiveerd tot een proteolytisch enzym dat tripeptiden van de N-terminus van het doeleiwit afsplitst.
Bij neuronale ceroïdlipofuscinose type 2 (CLN2) is er sprake van een inadequaat TPP1-gehalte, wat leidt tot neurodegeneratie, epileptische aanvallen, verlies van neurologische functie, visusstoornissen/blindheid en overlijden tijdens de kinderjaren.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Toon SmPC tekst Toon SmPC tekstInf.vlst. 30 mg/ml
LET OP: |
---|
|
Neuronale ceroïdlipofuscinose type 2 |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Zeer vaak (> 10%): overgevoeligheid. Bovensteluchtweginfectie. Prikkelbaarheid. Convulsies, hoofdpijn. Braken. Koorts. Toename of afname van het eiwitgehalte in de cerebrospinale vloeistof, pleiocytose in de cerebrospinale vloeistof, ECG-afwijkingen.
Vaak (1-10%): anafylactische reactie. Bradycardie. 'Dropped head'-syndroom. Blaarvorming mondslijmvlies en tong, buikpijn. Conjunctivitis, infectie door het toegangssysteem. Huiduitslag, urticaria. Nervositeit.
Verder is gemeld: meningitis.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Voorzorgsmaatregelen toediening: Wees voorzichtig bij risicofactoren voor complicaties door de intracerebroventriculaire toediening zoals obstructieve hydrocefalie. Inspecteer de hoofdhuid vóór elke infusie op de integriteit van de huid, om er zeker van te zijn dat het toegangssysteem niet is aangetast. Sluit vóór de toediening lekkage en/of een storing in het intracerebroventriculaire toegangssysteem, uit.
Controles: Bewaak de vitale functies vóór, periodiek tijdens en na de infusie. Observatie na de toediening kan gedurende een langere periode nodig zijn, vooral bij kinderen < 3 jaar. Controleer tijdens de infusie het ECG bij patiënten met een voorgeschiedenis van bradycardie, een hartritmestoornis of een structurele hartziekte. Maak bij cardiaal normale patiënten elke 6 maanden een ECG. Stuur CSF-monsters routinematig voor laboratoriumonderzoek op, om subklinische infecties door het toegangssysteem op te sporen.
Wees voorbereid op een eventuele anafylactische reactie; observeer de patiënt nauwlettend tijdens en na de infusie. Staak direct de toediening bij een anafylactische reactie. Wees extra voorzichtig bij hernieuwde toediening als eerder anafylaxie is opgetreden.
Infecties die verband houden met het toegangssysteem zijn waargenomen, waaronder meningitis (symptomen: koorts, hoofdpijn, stijfheid van de nek, lichtgevoeligheid, misselijkheid, braken en veranderingen in de psychische toestand) en subklinische infecties. In klinische onderzoeken werden antibiotica toegediend, werd het toegangssysteem vervangen en de behandeling met cerliponase α voortgezet.
Degradatie toegangssysteem: Na langdurig gebruik treedt degradatie op van het materiaal van het reservoir van het intracerebroventriculaire toegangssysteem. In twee klinische cases toonde het toegangssysteem geen tekenen van storing op het moment van infusie, maar werd na verwijdering wel degradatie aangetoond. Overweeg vervanging van het toegangssysteem binnen 4 jaar (geregeld) gebruik.
Onderzoeksgegevens: Er zijn weinig gegevens over het gebruik bij patiënten > 8 jaar. De werkzaamheid en veiligheid bij kinderen < 3 jaar zijn nog niet vastgesteld. Er zijn weinig gegevens voor kinderen van 2 jaar en geen klinische gegevens voor kinderen < 2 jaar. Patiënten met gevorderde ziekteprogressie zijn uitgesloten van klinische trials. Bij gevorderde CLN2 en pasgeborenen is de integriteit van de bloed-hersenbarrière mogelijk verminderd; de effecten van de potentieel verhoogde blootstelling aan het geneesmiddel in de periferie zijn onbekend
Er is geen onderzoek naar interacties uitgevoerd. Cerliponase alfa is een recombinant humaan eiwit en de systemische blootstelling is beperkt vanwege de intracerebroventriculaire toediening. Daarom is het onwaarschijnlijk dat er interacties tussen cerliponase alfa en geneesmiddelen gemetaboliseerd door cytochroom P450-enzymen optreden.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
AMINOZUREN EN AFGELEIDE VERBINDINGEN | ||
---|---|---|
Cystadane, Amversio
|
A16AA06 | |
Carbaglu, Ucedane
|
A16AA05 | |
Carnitene
|
A16AA01 | |
Cystagon
|
A16AA04 |
ENZYMEN | ||
---|---|---|
Replagal
|
A16AB03 | |
Fabrazyme
|
A16AB04 | |
Myozyme
|
A16AB07 | |
Strensiq
|
A16AB13 | |
Naglazyme
|
A16AB08 | |
Elaprase
|
A16AB09 | |
Cerezyme
|
A16AB02 | |
Aldurazyme
|
A16AB05 | |
Kanuma
|
A16AB14 | |
Vpriv
|
A16AB10 |
DIVERSE MAAGDARMKANAAL- EN METABOLISMEPRODUCTEN | ||
---|---|---|
Ammonaps, Pheburane
|
A16AX03 | |
Ravicti
|
A16AX09 | |
Oxlumo
|
A16AX18 | |
Zavesca
|
A16AX06 | |
A16AX | ||
Orfadin
|
A16AX04 | |
Kuvan
|
A16AX07 | |
Revestive
|
A16AX08 | |
Cuprior; Cufence
|
A16AX12 | |
Wilzin
|
A16AX05 |