Anticonvulsieve en psychotrope werking. Licht anticholinerg effect. Het remt de herhaaldelijk optredende hoogfrequente neurale ontladingen en vermindert de uitbreiding van synaptische impulsen. Verder remt het de omzetting van catecholaminen en de vrijgifte van glutamaat.
Bij neonaten zijn de volgende farmacokinetische parameters (gemiddelde (range)) gevonden (n=10, na oplaaddosis van 10 mg/kg, monotherapie) (Singh et al. 1996):
Cmax (mg/l) | Tmax (uur) | t½ (uur) | Cl (ml/min/kg) | Vd (l/kg) |
8.1 ± 0.8 |
9.2 ± 4.2 |
24.5 ± 13.9 |
0.5 ± 0.2 |
0.9 ± 0.1 |
Wanneer carbamazepine gecombineerd wordt met andere anti-epileptica, zoals fenobarbital en fenytoine, neemt de t½ af (MacKintosh, Baird-Lampert, and Buchanan 1987, Rey et al. 1979).
Bij oudere kinderen (2-21 jaar) zijn onderstaande farmacokinetische parameters (gemiddelde, (range)) gevonden (Carlsson et al. 2005):
t½ (uur) (range) | Cl (ml/min/kg) (range) | Vd (l/kg) (range) |
6.5 (4.2 - 15.4) | 1.72 (0.60 - 3.63) | 0.88 (0.35 - 1.81) |
De biologische beschikbaarheid van de suspensie is hoger dan van de tabletten. Bij omzetting van tablet naar suspensie hetzelfde aantal mg per dag geven, in kleinere, meer frequente doses. Indien carbamazepine rectaal wordt toegediend is een 25% hogere dosis nodig dan de orale dosis.
Epilepsie: On-label
Neuropathische pijn: Off-label
Bipolaire stoornis: Off-label
Diabetes insipidus centralis: On-label
Susp. oraal 20 mg/ml
Tablet 5 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg
Tablet met gereguleerde afgifte 200 mg, 400 mg
Rectaal: 200 mg, 250 mg, 500 mg
Epilepsie |
---|
|
Trigeminus neuralgie |
---|
|
Bipolaire stoornis |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
Toxische verschijnselen: onder andere sedatie, duizeligheid met nystagmus, ataxie, misselijkheid, braken, wazig zien en hallucinaties.
De metaboliet carbamazepine-10,11-epoxide is hydrofieler dan de moederverbinding en kan mogelijk cumuleren bij verminderde nierfunctie.
Bij een normale carbamazepinespiegel kan de metaboliet carbamazepine-10,11-epoxide nog steeds verhoogd zijn. Er worden verschillende carbamazepinespiegels aangehouden. De ziekenhuizen hebben hiervoor een protocol.
Bij epilepsie doseren op geleide van de plasmaconcentratie, bij andere indicaties doseren op geleide van het klinische effect en de bijwerkingen.
Hoofdpijn, gastro-intestinale klachten, sedatie, duizeligheid, huiduitslag (Verity 1995) Toename absences en myoclonieën.
Overdosering: ataxie, diplopie
Zeer vaak (> 10%): een persisterende of fluctuerende leukopenie, duizeligheid, ataxie, slaperigheid, moeheid, misselijkheid en braken, allergische huidreacties, urticaria, verhoogd γ-GT.
Vaak (1-10%): droge mond, accommodatiestoornissen, hoofdpijn, verstoorde kleurwaarneming, diplopie, eosinofilie, trombocytopenie, gewichtstoename, verhoogde alkalische fosfatase. Oedeem, vloeistofretentie, hyponatriëmie en verminderde plasma-osmolaliteit door ADH-achtig effect.
Soms (0,1-1%): Abnormale onwillekeurige bewegingen (tremor, dystonie, tics), nystagmus, diarree, obstipatie, dermatitis exfoliativa, verhoogde transaminasewaarden.
Zelden (0,01-0,1%): dyskinesieën, oculomotorische stoornissen, spraakstoornissen, choreoathetose, perifere neuritis, paresthesie, spierzwakte, paretische symptomen, aseptische meningitis, hallucinaties, depressie, agressief gedrag, verminderde eetlust, fosfaatdeficiëntie, vooral bij ouderen verwarring en agitatie, lupus erythematodes-achtig syndroom, jeuk, leukocytose, lymfadenopathie, cardiale prikkelgeleidingsstoornissen, hypertensie of hypotensie, geelzucht, hepatitis. Een zich traag ontwikkelend overgevoeligheidssyndroom die vele organen betreft.
Zeer zelden (< 0,01%): agranulocytose, aplastische anemie, 'pure red cell aplasia', megaloblastenanemie, reticulocytose, pseudolymfomen, hypogammaglobulinemie, angio-oedeem, gynaecomastie, galactorroe, hirsutisme. Sedatie, geheugenstoornis. Abnormale schildklierfunctietesten (verminderde T4- en verhoogde TSH-waarden), activering van een latente psychose. Troebelingen van de lens, conjunctivitis, verhoging intraoculaire druk, gehoorstoornissen, bradycardie, aritmieën, AV-blok met syncope, hartfalen, verergering van coronaire ziekte, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse (TEN, Lyell-syndroom), fotosensibilisatie, erythema multiforme en nodosum, veranderingen in huidpigmentatie, purpura, acne, zweten, haaruitval, (niet) acute porfyrie. Pancreatitis, anafylactische reactie, aseptische meningitis met myoclonus en perifere eosinofilie, collaps, tromboflebitis, trombo-embolie, stoornissen in de botstofwisseling leidend tot osteomalacie of osteoporose, nierfunctiestoornis, frequente urinelozing, urineretentie, seksuele stoornissen, abnormale spermatogenese, smaakstoornissen, leverfalen, artralgie, spierpijn, pulmonale overgevoeligheidsreacties met onder andere koorts, dyspneu, pneumonitis, pneumonie. Verhoogde cholesterolwaarden en triglyceriden.
Verder zijn gemeld: reactivatie van infectie met humaan herpesvirus, pancytopenie, anemie, beenmergfalen, geneesmiddelhuiduitslag met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom) colitis, vermindering van het aantal galwegen, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulosus (AGEP), lichenoïde dermatitis onychomadesis, en na langdurige behandeling: verminderde minerale botdichtheid, osteopenie, osteoporose, botbreuken, vaker vallen. Huidreacties als SJS, TEN, DRESS, AGEP en maculopapuleuze huiduitslag hangen bij Europese en Japanse populaties samen met aanwezigheid van het HLA-A*3101-allel; aanwezigheid van HLA-B*1502 is bij HAN-Chinezen, Thai en enkele andere Aziatische bevolkingsgroepen gebonden aan de kans op het ontwikkelen van SJS en TEN.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Gebruik geen carbamazepine bij gegeneraliseerde tonisch-clonische aanvallen met myoclonieën of absences, omdat ze een averechts effect kunnen hebben bij deze typen aanvallen.
Voorzichtigheid is geboden bij ernstige hart- en vaatziekten, bij leverfunctiestoornis, bij hematologische bijwerkingen van andere geneesmiddelen in de anamnese. Bij indicatie epilepsie: carbamazepine kan een toename geven van absences en myoclonieen
De FDA waarschuwing voor mogelijk fatale beenmergdepressie en agranulocytose gecorreleerd aan het gebruik van carbamazepine (incidentie van beiden 1:100.000).
Patiënten van Chinese, Japanse of Thaise afkomst met HLA-A*3101, HLA-B*1502 of HLA-B*1511 blijken een hoog risico op Steven Johnson Syndroom te hebben. Bij deze groep niet gebruiken tenzij er geen alternatieven zijn. Genotypering kan overwogen worden
Verhoogde kans op suïcide al vanaf 1 week na start therapie.
Bij meerdere enzyminductoren lagere spiegels carbamazepine, maar houdt rekening met de actieve metaboliet om toxiciteit te voorkomen.
Vanwege het risico van ernstige levensbedreigende huidreacties (Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN)), met name in de eerste maanden van de behandeling is extra controle op symptomen (progressieve huiduitslag vaak met blaren of slijmvliesletsel) aangewezen; de kans is 1–6 per 10.000 gebruikers in een Kaukasische bevolking, maar 10× zo groot in een Aziatische bevolking. Bij dergelijke symptomen van ernstige huidreacties de behandeling onmiddellijk staken en bij deze patiënt carbamazepine niet meer inzetten. Patiënten van Han-Chinese of Thaise afkomst vóór behandeling screenen op HLA-B*1502 in verband met de kans op het ontwikkelen van SJS wanneer ze behandeld worden met carbamazepine; bij een positieve testuitslag carbamazepine niet gebruiken. De prevalentie van HLA-B*1502-dragers onder Han-Chinezen is 2–12% , bij Thai 8%, bij Europeanen, Japanners en Koreanen < 1%. Overweeg bij andere Aziatische populaties (in Maleisië en op de Filipijnen is de prevalentie van dit allel > 15%, in India 6%) ook om te testen op HLA-B*1502. Bij Europese en Japanse populaties zijn dragers van het HLA-A*3101-allel bij gebruik van carbamazepine in verband gebracht met meer kans op het ontwikkelen van SJS, TEN, DRESS en AGEP en het overgevoeligheidssyndroom inclusief maculopapuleuze huiduitslag (zie rubriek Bijwerkingen, Zelden); de gegevens zijn echter onvoldoende om een screening vooraf op HLA-A*3101 te onderbouwen. Bij optreden van overgevoeligheidsreacties de behandeling direct staken.
Bij circa 25–30% van de patiënten kunnen kruisovergevoeligheidsreacties optreden met oxcarbazepine. Er bestaat ook kruisovergevoeligheid met aromatische anti-epileptica als fenytoïne, primidon en fenobarbital.
Carbamazepinegebruik bij patiënten met atypische absences kan de gegeneraliseerde aanvallen verergeren; bij exacerbatie van aanvallen de behandeling staken.
Vóór en periodiek tijdens de behandeling complete urineanalyse en 'blood urea nitrogen' bepalen. Bij ouderen, bij bestaande nieraandoeningen met lage natriumwaarden en bij patiënten behandeld met diuretica (natriumwaarden verlagend) vóór het begin van de behandeling, na 2 weken en gedurende de eerste 3 maanden maandelijks het natriumgehalte in het bloed bepalen; daarna op basis van behoefte. Denk bij optreden van hyponatriëmie aan vloeistofbeperking als tegenmaatregel.
Bij hypothyreoïdie is extra controle nodig, omdat carbamazepine de eliminatie van schildklierhormonen kan versterken. Voorzichtigheid is geboden bij oudere patiënten en bij ernstige ziekten van hart en vaten, lever en nier. Bijwerkingen op het gebied van het centraal zenuwstelsel kunnen een teken zijn van overdosering of sterke schommeling van de plasmaconcentratie.
Vóór het begin van de behandeling en periodiek gedurende de behandeling het volledig bloedbeeld (incl. trombocyten, reticulocyten en serumijzer) en leverfunctie controleren. Bij verlaagde waarden van leukocyten of trombocyten tijdens de behandeling de patiënt en het bloedbeeld bewaken. Bij enig bewijs van significante beenmergdepressie, bij verslechtering van de leverfunctie, optreden van acute hepatitis, de behandeling direct beëindigen.
Patiënten met een verhoogde intra-oculaire druk moeten, gezien het licht anticholinerge effect van carbamazepine, tijdens de therapie regelmatig worden gecontroleerd.
Tijdens behandeling is controle op suïcidale gedachten en –gedrag aangewezen.
Een vrouw die zwanger kan worden dient effectieve anticonceptieve maatregelen te nemen tijdens de therapie en tot 2 weken na de laatste dosis; zie ook de rubriek Zwangerschap.
Incidenteel is melding gemaakt van bijwerkingen bij het overzetten van patiënten van het ene carbamazepinebevattende product op het andere. Abrupt staken van de therapie kan aanvallen plots doen ontstaan. Bij staken daarom uitsluipend doseren. Na abrupt staken van de therapie moet de patiënt gedurende de instellingsfase op een ander anti-epilepticum worden beschermd met een daartoe geschikt middel.
Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Carbamazepine is substraat voor CYP3A4; het induceert CYP1A2, CYP2B6, CYP2C9, CYP2C19, CYP3A4, P-gp en UGT.
Relevant:
Afname carbamazepine: de concentratie daalt door rifampicine.
De instelling op carbamazepine kan tijdelijk worden beïnvloed tijdens bepaalde chemotherapeutische behandelingen (cisplatine, cyclofosfamide, cytarabine, daunorubicine, doxorubicine, etoposide, hydroxycarbamide, methotrexaat ('high dose'), teniposide, tioguanine, vincristine), met als mogelijk gevolg een te lage carbamazepineconcentratie. Andersom kan de concentratie van etoposide, methotrexaat, teniposide en vincristine dalen door carbamazepine. Dit 'omgekeerde effect' op het oncolyticum is echter ondergeschikt aan het effect op carbamazepine.
Toename carbamazepine: de concentratie stijgt door cimetidine (na 5-7 dagen verdwijnt dit effect doorgaans door auto-inductie van carbamazepine), ciprofloxacine, claritromycine, danazol, diltiazem, erytromycine, fluconazol, fluoxetine, fluvoxamine, isoniazide, HIV-proteaseremmers, terbinafine en verapamil.
De concentratie kan stijgen en die van carbamazepine-epoxide kan dalen door stiripentol.
Carbamazepine verlaagt de concentratie van: zie bij Interactielijsten, CYP3A4-inductoren, en van caspofungine, chloorpromazine, bepaalde corticosteroïden (cortison, dexamethason, fludrocortison, hydrocortison, methylprednisolon, prednisolon, prednison), VKA's, dabigatran, digoxine, edoxaban, bepaalde HCV-middelen (sofosbuvir, ledipasvir, velpatasvir, voxilaprevir), bepaalde HIV-middelen (HIV-proteaseremmers (behalve darunavir), maraviroc, cabotegravir, dolutegravir, efavirenz, etravirine, nevirapine, rilpivirine, cobicistat, raltegravir, doravirine), itraconazol, ketoconazol (andersom kan de carbamazepinespiegel toenemen door ketoconazol), lamotrigine, letermovir, mianserine, olanzapine, paliperidon, posaconazol (andersom kan de carbamazepinespiegel toenemen door posaconazol), quetiapine (andersom kan de carbamazepine-epoxidespiegel stijgen door quetiapine), bepaalde SSRI’s (citalopram, escitalopram, sertraline), theofylline, thyreomimetica, bepaalde tricyclische antidepressiva (amitriptyline, doxepine, imipramine, nortriptyline) en voriconazol. Bovendien kan de carbamazepineconcentratie dalen door theofylline.
De werking van valproïnezuur kan afnemen. Het effect van valproïnezuur op de carbamazepineconcentratie is onvoorspelbaar, deze kan toenemen of afnemen of gelijk blijven.
Overig effect: in combinatie met thiaziden of lisdiuretica kan hyponatriëmie optreden.
Niet relevant:
Carbamazepine verlaagt de concentratie van: zie bij Interactielijsten, CYP3A4-inductoren, en van brivaracetam, fingolimod en pomalidomide.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met hypericum.
Niet beoordeeld:
Afname carbamazepine: de concentratie kan mogelijk dalen door ethosuximide of oxcarbazepine.
Toename carbamazepine: de concentratie kan mogelijk stijgen door acetazolamide, dantroleen, ibuprofen, nicotinamide, omeprazol, oxybutynine, paroxetine, quetiapine, trazodon en vigabatrine.
Carbamazepine vermindert mogelijk het effect van: albendazol, aprepitant, buprenorfine, bupropion, clobazam, clonazepam, ethosuximide, felbamaat, felodipine, fenazon, fenobarbital, fenytoïne, MAO-remmers (de fabrikant adviseert de MAO-remmer 2 weken voor de start van carbamazepine te staken), oxcarbazepine, paracetamol, primidon, rifabutine, tadalafil en trazodon.
Overig effect: combinatie met metoclopramide kan leiden tot een toename van de neurologische bijwerkingen.
De neuromusculaire blokkade van niet-depolariserende spierrelaxantia kan worden verminderd.
Isotretinoïne kan de plasmaconcentratie van carbamazepine en de epoxidemetaboliet beïnvloeden.
Isoniazide kan de concentratie verhogen en het risico op hepatoxiciteit neemt toe bij deze combinatie.
De sedatieve werking van alcohol kan worden versterkt.
Bij combinatie met chloorpromazine in vloeibare vorm kan een oranje rubberachtige massa in de ontlasting voorkomen. Het is niet bekend in hoeverre dit verschijnsel leidt tot een afname van de absorptie van beide middelen.
Grapefruitsap kan de biologische beschikbaarheid verhogen door remming van CYP3A4. Gebruik van grapefruit(sap) wordt ontraden. Gebruik van een glas met 300 ml grapefruitsap verhoogde de plasmaconcentratie en de AUC met ong. 40%.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BARBITURATEN EN VERWANTE VERBINDINGEN | ||
---|---|---|
N03AA02 | ||
Mysoline
|
N03AA03 |
HYDANTOINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Diphantoine, Epanutin
|
N03AB02 |
SUCCINIMIDEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Ethymal, Suxilep, Petnidan, Petnimid
|
N03AD01 |
BENZODIAZEPINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Rivotril
|
N03AE01 |
CARBOXAMIDEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Trileptal
|
N03AF02 | |
Inovelon
|
N03AF03 |
VETZUURDERIVATEN | ||
---|---|---|
Depakine, Orfiril
|
N03AG01 | |
Sabril
|
N03AG04 |
OVERIGE ANTI-EPILEPTICA | ||
---|---|---|
Briviact
|
N03AX23 | |
Epidyolex
|
N03AX24 | |
Taloxa
|
N03AX10 | |
Fintepla
|
N03AX26 | |
Neurontin
|
N03AX12 | |
Vimpat
|
N03AX18 | |
Lamictal
|
N03AX09 | |
Keppra, Kevesy, Matever
|
N03AX14 | |
Fycompa
|
N03AX22 | |
Lyrica
|
N03AX16 | |
Diacomit
|
N03AX17 | |
Ospolot
|
N03AX03 | |
Topamax
|
N03AX11 | |
Zonegran
|
N03AX15 |
Therapeutische concentratie bij epilepsie en bipolaire stoornis (dalspiegel steady state, na 2-4 weken): 4-12 mg/l