Epilepsie: On-label
Syndroom van West: On-label
Granulaat 500 mg
Tablet 500 mg
Capsule 250 mg (doorgeleverde bereiding)
Anti-epilepticum. De werking berust op een selectieve en irreversibele remming van GABA-transaminase, waardoor de afbraak van de neurotransmitter γ-aminoboterzuur (GABA) wordt geremd en de GABA-concentratie in de hersenen stijgt. Er is geen direct verband tussen plasmaconcentratie en werkzaamheid. De werkingsduur is afhankelijk van de snelheid van GABA-transaminase hersynthese.
De volgende farmacokinetische gegevens zijn beschreven bij kinderen met refractaire epilepsie (SmpC)
Leeftijd | tmax (uur) | T1/2 (uur) | Cl/F (l/u/kg) |
Neonaten 15-26 dagen (n=6) | 2,5 | 7,5 | |
Zuigelingen 5 mnd-22 mnd (n=6) | 2,5 | 5,7 | 0,591 |
Kinderen 4,6-14,2 jaar (n=6) | 1 | 5,5 | 0,446 |
Epilepsie |
---|
Syndroom van West |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
Bij verminderde nierfunctie nemen AUC en halfwaardetijd van vigabatrine toe. Hierdoor is het risico op bijwerkingen verhoogd
BARBITURATEN EN VERWANTE VERBINDINGEN | ||
---|---|---|
N03AA02 | ||
Mysoline
|
N03AA03 |
HYDANTOINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Diphantoine, Epanutin
|
N03AB02 |
SUCCINIMIDEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Ethymal
|
N03AD01 |
BENZODIAZEPINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Rivotril
|
N03AE01 |
CARBOXAMIDEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Tegretol
|
N03AF01 | |
Trileptal
|
N03AF02 | |
Inovelon
|
N03AF03 |
VETZUURDERIVATEN | ||
---|---|---|
Depakine, Orfiril
|
N03AG01 |
OVERIGE ANTI-EPILEPTICA | ||
---|---|---|
Briviact
|
N03AX23 | |
Taloxa
|
N03AX10 | |
Neurontin
|
N03AX12 | |
Vimpat
|
N03AX18 | |
Lamictal
|
N03AX09 | |
Keppra, Kevesy, Matever
|
N03AX14 | |
Fycompa
|
N03AX22 | |
Lyrica
|
N03AX16 | |
Diacomit
|
N03AX17 | |
Ospolot
|
N03AX03 | |
Topamax
|
N03AX11 | |
Zonegran
|
N03AX15 |
Opwinding en excitatie. Toename absences (NVN guideline)
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid, moeheid; het sederend effect neemt af in de loop van de therapie. Opwinding en excitatie (bij kinderen). Asymptomatische gezichtsvelddefecten (een concentrische vernauwing van het gezichtsveld van beide ogen, bij ca. 33%, vaak irreversibel, kan optreden vanaf een maand tot meer dan zes jaar na het begin van de behandeling).
Vaak (1-10%): hoofdpijn, gewichtstoename, spraakstoornissen, tremoren, oedeem, duizeligheid, paresthesie, concentratie- en geheugenstoornissen, agressie, nervositeit, irritatie, depressieve verschijnselen, verwardheid, paranoïde reacties, slapeloosheid, misselijkheid, braken, buikpijn, alopecia, wazig zien, dubbelzien, nystagmus.
Soms (0,1-1%): ataxie, (hypo)manie, psychose, uitslag.
Zelden (0,01-0,1%): angio-oedeem, urticaria, symptomen van encefalopathie, zelfmoordpoging, retina-afwijkingen, (als perifere retina-atrofie).
Zeer zelden (< 0,01%): neuritis optica, opticusatrofie, hallucinaties, leverreacties (hepatitis). Convulsies kunnen voorkomen. Tijdelijke daling van het Hb-gehalte.
Verder zijn gemeld: afwijkingen op MRI-scans van de hersenen; bewegingsstoornissen (als dystonie, dyskinesie en hypertonie) al dan niet in verband met afwijkingen op de MRI-scan.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Eerste keus bij Syndroom van West. Toepasbaar bij multifocale epilepsie, doch op grond van bijwerkingenprofiel (beperking gezichtsveld, excitatie, agitatie, slaapstoornissen en toename eetlust) is vigabatrine hier geen eerste keus.
Vóór het begin van de behandeling en daarna elk half jaar tijdens de duur van de behandeling moet gezichtsveldonderzoek bij voorkeur gestandaardiseerde statische perimetrie worden uitgevoerd. Bij gezichtsveldvernauwing dient afbouwen van de behandeling te worden overwogen of moet het gezichtsveld frequenter gecontroleerd worden. Bij kinderen onder de negen jaar is perimetrie zelden mogelijk en moet voortzetten van de behandeling regelmatig worden heroverwogen.
Uit onderzoek in dieren blijkt dat vigabatrine een deficiëntie in taurine kan veroorzaken. Omdat deze taurinedeficiëntie mogelijk de oorzaak is van retina-afwijkingen wordt vigabatrine daarom nog wel eens gecombineerd met taurine [Jammoul 2009].
Bij circa 10% van de patiënten treedt na verloop van tijd verlies van effect op, bij infantiele spasmen bij circa 20%. Vooral bij patiënten met myoklonische insulten, kan juist een toename van het aantal convulsies worden gezien door toepassing van vigabatrine. Neurologische functies en Hb-gehalte regelmatig controleren. Controle op verschijnselen van zelfmoordgedachten en -gedrag wordt aanbevolen. Vóór het begin van de behandeling en daarna elk half jaar tijdens de duur van de behandeling moet gezichtsveldonderzoek bij voorkeur middels gestandaardiseerde statische perimetrie worden uitgevoerd. De kans op gezichtsvelddefecten houdt verband met de blootstelling aan vigabatrine, mogelijk zowel wat betreft dosering als behandelduur. Bij gezichtsveldvernauwing dient afbouwen van de behandeling te worden overwogen of moet het gezichtsveld frequenter gecontroleerd worden. Bij kinderen onder de negen jaar is perimetrie zelden mogelijk en moet voortzetten van de behandeling regelmatig worden heroverwogen. Een verergering van gezichtsvelddefecten nadat de behandeling is gestaakt, kan niet worden uitgesloten. Bij starten of abrupt staken van de therapie kunnen psychotische verschijnselen optreden, vooral bij patiënten met een psychiatrische voorgeschiedenis. Bij plotseling staken van de therapie is er tevens kans op rebound-insulten; dosis afbouwen in 2 tot 4 weken. Als tijdens behandeling nieuwe bewegingsstoornissen optreden, de dosis verlagen of de behandeling geleidelijk afbouwen. Lever- en urinetesten zijn minder betrouwbaar door gebruik van vigabatrine.
Het gebruik kan aan het begin van de behandeling leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Het heeft geen enzyminducerende of enzymremmende eigenschappen.
Niet beoordeeld: de plasmaconcentratie van fenytoïne kan met 16-33% worden verlaagd.