Calcineurine-remmer. Tacrolimus remt de vorming van cytotoxische lymfocyten, die verantwoordelijk zijn voor de afstoting van transplantaat. De T-celactivering, de T-helpercel afhankelijke B-celproliferatie, de vorming van lymfokinen en de expressie van de interleukine-2-receptor worden onderdrukt. Er bestaat een goede samenhang tussen de volbloedconcentratie en de systemische blootstelling aan tacrolimus.
In het algemeen hebben jonge kinderen (exclusief neonaten) 1,5 tot 2 maal hogere doses nodig dan volwassenen om vergelijkbare bloedconcentraties te bereiken.
Bij pediatrische transplantatiepatiënten blijken de totale lichaamsklaring en het distributievolume twee keer zo hoog te zijn als bij gezonde volwassenen en volwassen transplantatiepatiënten. Bij zowel pediatrische lever- als niertransplantatiepatiënten werd een lagere biologische beschikbaarheid van een extemporane bereide orale suspensie in vergelijking met orale capsules gevonden.[Reding 2002; Schijvens 2020] Clinici moeten met dit verschil rekening houden, vooral wanneer zij overschakelen tussen formuleringen.
Farmacokinetische parameters
(Niet-uitputtende zoektocht naar PK-studies, representatieve papers uit reviews)
Referentie | Populatie | F | Tmax (uur) | Vd Plasma (L/kg) | Vd volbloed (L/kg) | T½ (uur) | Cl plasma (L/uur/kg) | Cl volbloed (L/uur/kg) |
Venkataramanan 1995 | Gezonde volwassenen; Ntx, Ltx, dunnedarm tx. N=209 | 25% | 2 | 30 | 1 | 12 | 1,8 | 0,06 |
Hebert 1999 | Gezonde volwassenen. N=6 | 14,4% | 1,4 | 0,036 | ||||
Fay 1996 | 18-53 jaar; SCT tx; N=27 | 32% | 2 | 1,67 | 18,2 | 0,07 | ||
Wallemacq 2001 | Volwassenen Ltx N=? | 22% | 1,5 | 1,2 | 11,7 | 0,06 | ||
Wallemacq 1998 | Kind 0,7-13 jaar; Ltx n=16 | 25% | 2,1 (oraal) | 2,6 | 11,5 (IV); 12,4 (oraal) | 0,14 (IV) | ||
Webb 2002 | Kind gem 8,2 jaar (± 2,4 jaar) Ntx; n=12 | 18,6% | 1,5 | 10,2 | 0,126 | |||
Shishido 2001 | Kind gem 9,3 jaar (± 3,7 jaar) Ntx; N=32 | 10% | 2,8 uur | 11 | 0,126 | |||
Mehta 1999 | Kind 8-17 jaar SCTx, N=7 | 0,108 (1st Css); 0,097 (volledige duur IV behandeling) | ||||||
Przepiorka 2000 | Kind mediaan 9 jaar (6 mnd-18 jaar); SCTx; N=55 | < 6 jaar: 0,0159 ; 6-12 jaar 0,109 ; > 12 jaar: 0,104 | ||||||
Wallin 2009 | Kind mediaan 6 jaar (5 mnd-18 jaar); SCTx; N=22 | 15,7% | 3,71 | 0,106 L/uur/kg0,75 | ||||
Hao 2018 | Kind mediaan 9,4 jaar (2,7-17,3 jaar); NS (relapse/remission onbekend); N=28 | 4,7 | 9 | 0,69 | ||||
Medeiros 2016 | Kind mediaan 3,2 jaar (2,5-17,2 jaar) NS; N=7 | Relapse: 1 ; Remissie: 0,5 | Relapse: 9,2 ; Remissie: 8 |
NTx= niertransplantatie; Ltx= levertransplantatie; SCTx=stamceltransplantatie; NS = nefrotisch syndroom
Capsule (als 1-water) 0.5 mg, 0,75 mg, 2 mg, 1 mg, 5 mg (Adport, Prograft, generiek)
Caps. met gereguleerde afgifte (als 1-water) 0.5 mg, 1 mg, 2 mg, 3 mg, 5 mg (Advagraf, Dailiport, generiek)
Tabletten met gereguleerde afgifte (als 1-water) 0.75mg, 1mg, 4mg (Envarsus)
Gran. voor orale susp. (als 1-water) 0.2 mg (Modigraf)
Conc. voor infusieopl. 5 mg/ml (Prograft)
Suspensie 0.5 mg/ml, 2 mg/ml, 5 mg/ml (doorgeleverde bereiding)
De sterkte van Envarsus, tablet met verlengde afgifte, is niet 1 op 1 equivalent aan de andere tacrolimus preparaten. Envarsus moet 30% lager gedoseerd worden dan de andere tacrolimus preparaten.
Ga snel naar:
LET OP: |
---|
|
Profylaxe afstoting levertransplantatie |
---|
|
Profylaxe afstoting niertransplantaat |
---|
|
Profylaxe afstoting harttransplantatie zonder antilichaam inductie |
---|
|
Profylaxe afstoting harttransplantatie NA antilichaam inductie |
---|
Steroid resistent nefrotisch syndroom (SRNS); Frequent relapsing nefrotisch syndroom (FRNS); Steroid afhankelijk nefrotisch syndroom (SDNS) |
---|
Profylaxe Graft versus Host ziekte na allogene stamceltransplantatie |
---|
|
Opmerking: vanwege het nefrotoxische potentieel van tacrolimus wordt zorgvuldige controle van de nierfunctie aanbevolen.
Ventriculaire of septum hypertrofie:
- Omkeerbaar en voornamelijk bij kinderen bij wie de dalspiegels van tacrolimus ver boven de aanbevolen maximumwaarden lagen en bij kinderen met risicofactoren: bestaande hartziekte, behandeling met corticosteroïden, hoge bloeddruk, nier- of leverfunctiestoornissen, infecties, vloeistofoverbelasting en oedeem
[SmPC Prograf]
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Tremor, hoofdpijn, slapeloosheid. Misselijkheid, diarree. Gestoorde nierfunctie. Hyperglykemie, diabetes mellitus. Hyperkaliëmie. Leverenzym en -functieafwijkingen.
Vaak (1-10%): tachycardie, ischemische hartziekte. Bloedingen, trombo-embolische en ischemische gebeurtenissen, perifeer vasculaire aandoeningen, vasculair hypotensieve stoornissen. Dyspneu, parenchymale longafwijkingen, pleurale effusie, faryngitis, hoesten, verstopte neus. Koorts. Angst, verwardheid, desoriëntatie, depressie, stemmingswisselingen, nachtmerries, hallucinaties, psychische stoornissen. Convulsies, verminderd bewustzijn, sensibiliteit- en gevoelsstoornissen, perifere neuropathie, duizeligheid. Wazig zien, fotofobie. Oorsuizen. Stomatitis, braken, buikpijn, ontstekingen in het maag-darmstelsel, ulcus en perforatie, gastro-intestinale bloeding, ascites, obstipatie, flatulentie, opgeblazen gevoel, zachte ontlasting. Oligurie, (acuut) nierfalen, tubulaire necrose, toxische nefropathie. Jeuk, huiduitslag, alopecia, acne, zweten. Gewrichtspijn, spierkrampen, pijn in de ledematen, rugpijn. Galstuwing en geelzucht, hepatocellulaire schade en hepatitis, galgangontsteking, verhoogde alkalische fosfatase. Anemie, leukopenie, trombocytopenie, leukocytose, afwijkende rode bloedcelanalyse. Hyponatriëmie, hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie, hypomagnesiëmie, hypervolemie, hyperurikemie. Metabole acidose. Verminderde eetlust. Asthenie. Oedeem. Hyperlipidemie, hypercholesterolemie, hypertriglyceridemie. Gewichtsverandering.
Soms (0,1-1%): (supra)ventriculaire aritmie en hartstilstand, andere ECG-afwijkingen, hartfalen, cardiomyopathie, ventriculaire hypertrofie, abnormaal echocardiogram, hartkloppingen, abnormale pols en hartslag. Drukkend gevoel op de borst. Diepveneuze trombose in de ledematen, shock, infarct, multi-orgaanfalen. Griepachtige verschijnselen. Coagulatiestoornissen, neutropenie, pancytopenie, afwijkende coagulatie en bloedingsanalyse, trombotische microangiopathie. Hersenbloeding, parese, encefalopathie, spraak- en taalstoornissen, amnesie, coma. Cataract. Gehoorverlies. Astma, ademhalingsstoornissen. Verstoorde maagontlediging, reflux, (adynamische) ileus. Peritonitis. Pancreatitis. Anurie, hemolytisch uremisch syndroom. Pijnlijke menstruatie en uteriene bloedingen. Psychotische aandoening. Dermatitis, fotosensibilisatie, dehydratie. Hypoproteïnemie, hyperfosfatemie, hypoglykemie. Verhoogde waarde lactaatdehydrogenase, verhoogd amylase.
Zelden (0,01-0,1%): pericardiale effusie. Trombotische trombocytopenische purpura (TTP), hypoprotrombinemie. Hypertonie. Strakke borstkas. Blindheid, neurosensorisch gehoorverlies. Acuut 'respiratory distress'-syndroom (ARDS). Toxische epidermale necrolyse (TEN, syndroom van Lyell), zweren. Hirsutisme. Dorst. Verminderde mobiliteit, vallen. Onvolledige ileus, pseudocysten in pancreas. Trombose van de leverarterie, veno-occlusieve leverziekte.
Zeer zelden (< 0,01%): verlengd QT-interval, 'torsade de pointes'. Myasthenie. Doofheid. Hemorragische cystitis, nefropathie. Stevens-Johnsonsyndroom. Leverfalen, galgang stenose. Toename vetweefsel.
Verder zijn gemeld: allergische en anafylactische reacties (bevat sporen van soja-lecithine). Posterieure-reversibele-encefalopathiesyndroom (PRES=RPLS). Zuivere erytrocytaire aplasie ('pure red cell aplasia'), agranulocytose, hemolytische anemie, febriele neutropenie. Opticus neuropathie. Toegenomen vatbaarheid voor opportunistische infecties, zoals BK-virus-geassocieerde nefropathie en JC-virus-geassocieerde multifocale leuko-encefalopathie. Benigne en maligne neoplasmata, inclusief EB virus-geassocieerde lymfoproliferatieve afwijkingen en huidmaligniteiten. Pijn aan de onderste ledematen (ook als onderdeel van het pijnsyndroom geïnduceerd door calcineurine-inhibitoren (CIPS)).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
De verschillende preparaten zijn niet onderling uitwisselbaar. Verwisseling van preparaten met en zonder gereguleerde afgifte kan leiden tot transplantaatafstoting of meer bijwerkingen. Bij overschakeling van een dosering 2×/dag (capsules met directe afgifte) naar een dosering 1×/dag (capsule/tablet met gereguleerde afgifte) dienen de dalspiegels vóór en binnen 2 weken na conversie te worden gecontroleerd (ca. 24 uur na de laatste dosis, net voor de volgende dosis). Het granulaat niet omzetten naar capsules/tabletten met gereguleerde afgifte. Bij omzetting van Modigraf granulaat naar Prograft capsules het totale aantal mg per dag hetzelfde houden, of anders de totale dagelijkse dosis van Prograft naar boven afronden en daarbij de hogere dosis in de ochtend geven. Bij overgang van Prograft capsules naar Modigraf granulaat het totale aantal mg per dag gelijk houden, of de totale dagelijkse dosis van Modigraf naar beneden afronden en daarbij de hogere dosis in de ochtend geven. Dalspiegels bepalen voorafgaand aan de conversie en binnen 1 week na conversie. Bij omzetting van Prograft capsules naar Advagraf overschakelen in een verhouding van 1:1 (mg:mg) van de totale dagelijkse dosis. Bij omzetting van Prograft capsules of Advagraf naar Envarsus overschakelen in een verhouding van 1:0,7 (mg:mg) van de totale dagelijkse dosis.
Bij zowel pediatrische lever- als niertransplantatiepatiënten werd een lagere biologische beschikbaarheid gevonden van een extemporaan bereide orale suspensie in vergelijking met orale capsules.[1, 2] Clinici moeten rekening houden met dit verschil, vooral bij het overschakelen tussen formuleringen. Nauwgezette TDM wordt geadviseerd.
Cardiomyopathien
Reversible ventriculaire hypertrofie of septumhypertrofie, gerapporteerd als cardiomyopathieën, zijn in zeldzame gevallen waargenomen bij kinderen met tacrolimusbloeddalconcentraties die veel hoger waren dan de maximale aanbevolen waarden.
Risicofactoren hiervoor zijn pre-existente hartaandoening, corticosteroïdgebruik, hypertensie, nieren/of leverdysfunctie, infecties, volumeoverbelasting en oedeem. De patienten voorafgaand en tijdens de behandeling regelmatig monitoren.
Epstein-Barrvirus:
bij jonge kinderen (< 2 jaar) die Epstein-Barrvirus-seronegatief zijn, bestaat meer kans op het ontstaan van lymfadenopathie of lymfomen. EBV eerst uitsluiten voordat met tacrolimus wordt gestart en zorgvuldig monitoren met behulp van EBV–PCR gedurende de therapie.
Controleer regelmatig de volgende klinische en laboratoriumparameters: bloeddruk, ECG, neurologische en visuele status, bloedglucosespiegels, kalium- en andere elektrolytwaarden in het bloed, creatinine- en ureumwaarden, hematologische parameters, bloedstollingswaarden en plasma-eiwitwaarden en leverfunctie. Nauwlettende monitoring is met name nodig bij gelijktijdig gebruik van middelen die het CYP3A4-metabolisme kunnen beïnvloeden (zie Interacties). Bij klinisch relevante afwijkingen van genoemde parameters de dosering verlagen of de toediening staken.
Controleer de bloed-dalspiegel periodiek tijdens onderhoudsbehandeling: kort na de transplantatie ca. 2×/week, en na aanpassing van de dosering, na overschakeling op een ander immunosuppressivum, bij diarree en bij gelijktijdige toediening van middelen die de tacrolimusconcentratie kunnen beïnvloeden. Gedurende onderhoudsbehandeling zijn de volbloed dalspiegels doorgaans tussen de 5–15 nanog/ml. Bepaal de dalspiegel ongeveer 12 uur na de laatste dosis, net voor de volgende dosis. Na dosisaanpassing zijn veranderingen in bloedspiegels pas na enige dagen meetbaar.
Nefrotoxiciteit kan optreden na transplantatie. Controleer nierfunctie bij patiënten met een verminderde nierfunctie en verlaag zonodig de dosering. Vermijd combinatie met nefrotoxische geneesmiddelen. Indien onvermijdbaar, tacrolimusdalspiegel en nierfunctie controleren en dosisverlaging overwegen bij nefrotoxiciteit.
Patiënten met een vóór de behandeling bestaande hartaandoening, oedeem, diabetes mellitus, hypertensie of volume-overbelasting of corticosteroïdgebruik regelmatig monitoren (echocardiografie, ECG); vooral jonge kinderen en patiënten die substantieel hogere doseringen van het immunosuppressivum krijgen. Tacrolimus kan het QT-interval verlengen en 'torsade de pointes' veroorzaken. Wees voorzichtig bij congenitaal verlengd QT–syndroom, gelijktijdig gebruik van QT–verlengende geneesmiddelen (zie ook rubriek Interacties) en bij risicofactoren voor QT–verlenging waaronder een persoonlijke of familiaire voorgeschiedenis van QT–verlenging, hartfalen, bradyaritmieën, elektrolytafwijkingen.
Tijdens de behandeling is er meer kans op infecties, waaronder virale hepatitis en opportunistische infecties zoals CMV-infectie, BK-virus geassocieerde nefropathie en JC-virus geassocieerde progressieve multifocale leuko-encefalopathie (PML).
In verband met de kans op maligne huidveranderingen tijdens gebruik de blootstelling aan zonlicht of UV-stralen beperken.
Bij optreden van ernstige stoornissen van het centrale zenuwstelsel (zoals ernstige tremoren, motorische afasie) onmiddellijk de dosering aanpassen.
Melding is gemaakt van de ontwikkeling van posterieure reversibele encefalopathiesyndroom (PRES). Wanneer symptomen optreden zoals hoofdpijn, veranderde geestelijke toestand, visusproblemen en epilepsieaanvallen, radiologisch onderzoek uitvoeren; bij bevestiging van de aandoening tacrolimus onmiddellijk stoppen en de bloeddruk en de epileptische aanvallen behandelen.
Oogaandoeningen zijn gemeld, soms voortschrijdend tot verlies van gezichtsvermogen. Patiënten moeten veranderingen in gezichtsscherpte of kleurwaarneming, wazig zien of gezichtsvelduitval melden. Evalueer in dergelijke situaties en verwijs indien nodig naar een oogarts. Soms treedt herstel op na overschakeling op alternatieve immunosuppressiva.
Overweeg trombotische microangiopathie (TMA) als diagnose, waaronder trombotische trombocytopenische purpura (TTP) en hemolytisch uremisch syndroom (HUS), die soms leiden tot nierfalen of een fatale afloop, bij patiënten die zich melden met hemolytische anemie, trombocytopenie, vermoeidheid, wisselende neurologische verschijnselen, nierfunctiestoornissen en koorts. Bij TMA behandeling starten en overweeg staken van tacrolimus. Zie ook rubriek interacties.
Wees bedacht op maag-darmperforatie.
Wees bij pijn in extremiteit bedacht op het pijnsyndroom geïnduceerd door calcineurine-inhibitoren (CIPS). Het kan gerelateerd zijn aan supratherapeutische spiegels. Het syndroom kan reageren op dosisreductie, in sommige gevallen is het nodig te wisselen naar alternatieve immunosuppressie.
Er is meer kans op bijwerkingen bij i.v.-gebruik.
Tacrolimus is substraat voor CYP3A4, CYP3A5 en P-gp, en remt P-gp.
Relevant:
Afname tacrolimus: de concentratie daalt door krachtige CYP3A4-inductoren, caspofungine, dabrafenib, etravirine, flucloxacilline, metamizol (bij eenmalig gebruik metamizol is dit niet relevant) en sevelameer.
Toename tacrolimus: de concentratie stijgt door chlooramfenicol, danazol, diltiazem, felodipine, fluconazol, HIV-proteaseremmers, isavuconazol, krachtige CYP3A4-remmers, letermovir, miconazol orale gel en nifedipine. Voor de interactie met Nirmatrelvir/Ritonavir, zie aldaar.
Overig effect: bij combinatie met amiodaron is verlenging van het QTc-interval en toename van de tacrolimusconcentratie gemeld.
Niet relevant:
Afname tacrolimus: methotrexaat kan de biologische beschikbaarheid verlagen.
Toename tacrolimus: de concentratie stijgt door cannabidiol, chinolonen, Glecaprevir/Pibrentasvir, maribavir, metronidazol en Elbasvir/Grazoprevir.
Overig effect: bij combinatie met (dex)ibuprofen kan de nefrotoxiciteit worden versterkt.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met ciclosporine, cimetidine, clindamycine, imatinib, micafungine, bepaalde nefrotoxische stoffen ((val)aciclovir, amfotericine B, aminoglycosiden, NSAID's, salicylaten), orlistat of QTc-verlengers.
Er is onvoldoende onderbouwing voor de interactie tussen cutaan toegediend tacrolimus en vaccinatie met levende micro-organismen.
Niet beoordeeld:
Toename tacrolimus: de concentratie kan stijgen door oromucosaal clotrimazol en door het extract van Schisandra sphenanthera (aanwezig in bepaalde Chinese kruidenmiddelen).
Overig effect: corticosteroïden (onderhoudsdosering) kunnen de concentratie verlagen; hoge doses (methyl)prednisolon kunnen de concentratie zowel verlagen als verhogen.
De hyperkaliëmie wordt versterkt door kaliumzouten, kaliumsparende diuretica of door andere middelen die het serumkalium verhogen zoals trimethoprim en cotrimoxazol.
Bij combinatie met een mTOR-remmer (everolimus, sirolimus of temsirolimus) neemt het risico op trombotische microangiopathie toe.
Grapefruitsap kan de biologische beschikbaarheid verhogen door remming van CYP3A4. Gebruik van grapefruit(sap) wordt ontraden.
Interacties immunomodulantia algemeen
Relevant:
Levende vaccins:
bij middelen met immunosuppressieve werking* kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De NVR-richtlijn Biologicals ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen tijdens gebruik van deze middelen. Bij sommige middelen adviseert de fabrikant het middel een bepaalde termijn voorafgaand aan de vaccinatie te staken, bijvoorbeeld bij abatacept en canakinumab 3 maanden, en bij ustekinumab 15 weken.
De fabrikant van infliximab ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen bij neonaten tot 12 maanden na de laatste toediening van infliximab aan de moeder. Bij neonaten is tot 12 maanden na de geboorte infliximab in serum gedetecteerd, waardoor de normale immuunreactie van de neonaat aangetast zou kunnen worden. De fabrikant van golimumab en ustekinumab ontraadt vaccinatie met levende micro-organismen bij neonaten tot 6 maanden na de laatste toediening van golimumab of ustekinumab aan de moeder. De fabrikant van adalimumab hanteert een termijn van 5 maanden, die van etanercept 16 weken.
Niet-levende vaccins:
tijdens gebruik van middelen met immunosuppressieve werking* kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden of kan een titerbepaling worden gedaan. Zie ook de LCI-richtlijn Vaccinatie bij chronisch inflammatoire aandoeningen.
Immunocyanine: de werking van immunocyanine kan worden verminderd door middelen met een immunosuppressieve werking*.
*De volgende immunomodulantia hebben een immunosuppressieve werking: Immunomodulantia bij transplantatie (azathioprine, basiliximab, belatacept, ciclosporine, everolimus, imlifidase, mycofenolzuur, sirolimus, tacrolimus, thymocytenimmunoglobuline); Immunomodulantia tegen lymfocyten (abatacept, alemtuzumab, belimumab, leflunomide, lymfocytenimmunoglobuline, natalizumab, ocrelizumab, ofatumumab, teriflunomide); Interleukineremmers (anakinra, bimekizumab, brodalumab, canakinumab, guselkumab, ixekizumab, mirikizumab, risankizumab, sarilumab, satralizumab, secukinumab, spesolimab, tildrakizumab, tocilizumab, tralokinumab, ustekinumab); JAK-remmers (abrocitinib, baricitinib, deucravacitinib, filgotinib, tofacitinib, upadacitinib); Sfingosine-1-fosfaat-receptormodulatoren (fingolimod, ozanimod, ponesimod, siponimod); TNF-alfa-antagonisten (adalimumab, certolizumab pegol, etanercept, golimumab, infliximab); Overige Immunomodulantia (anifrolumab, apremilast, avacopan, diroximelfumaraat, eculizumab, pirfenidon, ravulizumab, sutimlimab, temsirolimus, voclosporine).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
SELECTIEVE IMMUNOSUPPRESSIVA | ||
---|---|---|
Orencia
|
L04AA24 | |
Soliris, Epysqli
|
L04AA25 | |
Arava
|
L04AA13 | |
Cellcept, Myfenax
|
L04AA06 | |
L04AA04 | ||
Rinvoq
|
L04AA44 |
OVERIGE IMMUNOSUPPRESSIVA | ||
---|---|---|
Imuran
|
L04AX01 | |
Emthexate, Metoject, Injexate
|
L04AX03 |
TUMORNECROSEFACTOR-ALFA-ANTAGONISTEN | ||
---|---|---|
Humira, Amgevita, Hyrimoz, Idacio, Imraldi, Yuflyma
|
L04AB04 | |
Enbrel
|
L04AB01 | |
Simponi
|
L04AB06 | |
Remicade, Inflectra, Flixabi, Remsima, Zessly
|
L04AB02 |
INTERLEUKINEREMMERS | ||
---|---|---|
Kineret
|
L04AC03 | |
Simulect
|
L04AC02 | |
Ilaris
|
L04AC08 | |
Taltz
|
L04AC13 | |
Enspryng
|
L04AC19 | |
Cosentyx
|
L04AC10 | |
RoActemra, Tyenne
|
L04AC07 | |
Stelara
|
L04AC05 |
CALCINEURINEREMMERS | ||
---|---|---|
Neoral, Sandimmune
|
L04AD01 |
FINGOLIMOD | ||
---|---|---|
Gilenya
|
L04AE01 |
TOFACITINIB | ||
---|---|---|
Xeljanz
|
L04AF01 |
BARICITINIB | ||
---|---|---|
Olumiant
|
L04AF02 |
BELIMUMAB | ||
---|---|---|
Benlysta
|
L04AG04 |
SIROLIMUS | ||
---|---|---|
Rapamune
|
L04AH01 |
EVEROLIMUS | ||
---|---|---|
Afinitor, Certican
|
L04AH02 |
RAVULIZUMAB | ||
---|---|---|
Ultomiris
|
L04AJ02 |
TERIFLUNOMIDE | ||
---|---|---|
Aubagio
|
L04AK02 |