On-label
Toon SmPC tekstInjectievloeistof 20 microg HBsAg/ml;
Injectievloeistof 5 mcg/0,5 ml; 1 mcg/ml
hepatitis B-virus (HBV). Het antigeen wordt verkregen uit kweken van een recombinante stam van de gist Saccharomyces cerevisiae. Bij de productie wordt geen gebruik gemaakt van menselijk materiaal. Induceert de ontwikkeling van specifieke humorale antilichamen tegen HBsAg. Bij vrijwel alle gezonde personen (> 95%) kunnen na vaccinatie serumprotectieve antilichaamtiters tegen het hepatitis B-virus worden aangetoond. Aangenomen wordt dat een anti-HBs-titer ≥ 10 IE/l afdoende bescherming tegen HBV-infectie biedt.
Geen informatie
Indicatie: RIJKSVACCINATIEPROGRAMMA Hep B: uitsluitend voor kinderen van HbsAg-positieve moeders |
---|
|
Indicatie: Vaccinatie Hepatitis B |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
ENCEPHALITISVACCINS | ||
---|---|---|
Ixiaro
|
J07BA02 | |
FSME-Immun, FSME-Immun junior
|
J07BA01 |
INFLUENZAVACCINS | ||
---|---|---|
Influvac, Vaxigrip
|
J07BB02 |
HEPATITISVACCINS | ||
---|---|---|
Havrix Junior, Havrix, Vaqta, Avaxim
|
J07BC02 |
MAZELENVACCINS | ||
---|---|---|
MMRVaxpro
|
J07BD52 |
ROTAVIRUSDIARREEVACCINS | ||
---|---|---|
Rotarix
|
J07BH01 |
VARICELLAZOSTERVACCINS | ||
---|---|---|
Provarivax
|
J07BK01 |
GELEKOORTSVACCINS | ||
---|---|---|
Stamaril
|
J07BL01 |
PAPILLOMAVIRUSVACCINS | ||
---|---|---|
Cervarix, Gardasil
|
J07BM02 |
HBVAXPRO: Bij zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschap): apneu.
ENGERIX: Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats, moeheid. Irritatie. Vaak (1-10%): sufheid, hoofdpijn. Misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Koorts, malaise. Eetlustverlies. Soms (0,1-1%): duizeligheid. Spierpijn. Zelden (0,01-0,1%): lymfadenopathie. Paresthesie. Urticaria, jeuk, huiduitslag. Artralgie. Griepachtige verschijnselen. Verder zijn gemeld: trombocytopenie. Encefalitis, encefalopathie, convulsies, paralyse, neuritis, neuropathie, hypo-esthesie. Apneu bij zeer premature kinderen. Erythema multiforme, angio-oedeem, lichen planus. Artritis, spierzwakte. Meningitis. Vasculitis, hypotensie. Anafylaxie, allergische reacties.
HBVAXPRO: Vaak (1-10%): lokale reacties op de injectieplaats zoals voorbijgaande gevoeligheid, erytheem en verharding. Zeer zelden (< 0,01%): misselijkheid, braken, diarree, buikpijn. Vermoeidheid, koorts, malaise, griepachtige symptomen. Paresthesie, (aangezichts)verlamming, (perifere) neuropathie, neuritis, encefalitis, demyelinisatie CZS, (verergerende) multiple sclerose, hoofdpijn, duizeligheid, syncope, uveïtis. Op bronchospasme gelijkende symptomen. Myalgie, artralgie, artritis. Trombocytopenie, lymfadenopathie. Anafylaxie, serumziekte, polyarteriitis nodosa. Hypotensie, vasculitis. Huiduitslag, alopecia, jeuk, urticaria, erythema multiforme, angio-oedeem, eczeem. Stijging van leverenzymwaarden
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Met hoge koorts gepaard gaande aandoeningen.
HBVAXPRO: Bij primaire immunisatie in zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschap) rekening houden met het risico van apneu en met de noodzaak om de respiratoire functies gedurende 48–72 uur te monitoren, vooral bij kinderen met een nog niet volledig ontwikkeld ademhalingsstelsel in de anamnese. Gezien het belang van vaccineren, de vaccinatie echter niet uitstellen of het deze kinderen onthouden.
ENGERIX: Bij hiv-geïnfecteerden, mensen met nierinsufficiëntie (incl. hemodialyse) en immunodeficiëntie kunnen hogere doses van het vaccin nodig zijn om adequate concentraties van circulerende antistoffen te ontwikkelen. Wegens de lange incubatietijd van hepatitis B is het mogelijk dat een niet-herkende infectie aanwezig is ten tijde van de toediening. Het vaccin biedt dan geen bescherming tegen hepatitis B. Aangeraden wordt bij factoren die de immuunreactie op hepatitis B-vaccin verminderen, zoals hoge leeftijd, zwaarlijvigheid, roken en sommige onderliggende chronische ziekten, een serologische test te overwegen. Het vaccin biedt geen bescherming tegen infecties met hepatitis A, C en E.
HBVAXPRO: Bij immunodeficiëntie of bij behandeling met immunosuppressiva kunnen hogere doses van het vaccin nodig zijn om adequate concentraties van circulerende antistoffen te ontwikkelen; ook bij deze hogere dosering is het aantal dat reageert met inductie van antistoffen lager dan bij gezonde personen. Een hogere leeftijd, mannelijk geslacht, obesitas, roken en sommige chronische aandoeningen zijn andere factoren die de immuunrespons op het vaccin kunnen verminderen; in deze gevallen een serologische test overwegen en eventueel aanvullende doses toedienen. Wegens de lange incubatietijd van hepatitis B is het mogelijk dat een niet-herkende infectie aanwezig is ten tijde van de toediening. Het vaccin biedt dan geen bescherming tegen hepatitis B. Het vaccin biedt geen bescherming tegen infectie met hepatitis A, C en E. De hulpstoffen formaldehyde en kaliumthiocyanaat kunnen leiden tot overgevoeligheidsreacties.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.