On-label
Toon SmPC tekstPoeder voor inj.vlst. 1000 E + 0.5 ml oplosm.
Toediening leidt tot ontstaan van neutraliserende antilichamen tegen het gelekoortsvirus. Bescherming ontwikkelt zich na circa 10 dagen; deze houdt ten minste 10 jaar aan.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Indicatie: Immunisatie tegen gele koorts |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
ENCEPHALITISVACCINS | ||
---|---|---|
Ixiaro
|
J07BA02 | |
FSME-Immun, FSME-Immun junior
|
J07BA01 |
INFLUENZAVACCINS | ||
---|---|---|
Influvac, Vaxigrip
|
J07BB02 |
HEPATITISVACCINS | ||
---|---|---|
Havrix Junior, Havrix, Vaqta, Avaxim
|
J07BC02 | |
Engerix B Junior; HBVaxPro
|
J07BC01 |
MAZELENVACCINS | ||
---|---|---|
MMRVaxpro
|
J07BD52 |
ROTAVIRUSDIARREEVACCINS | ||
---|---|---|
Rotarix
|
J07BH01 |
VARICELLAZOSTERVACCINS | ||
---|---|---|
Provarivax
|
J07BK01 |
PAPILLOMAVIRUSVACCINS | ||
---|---|---|
Cervarix, Gardasil
|
J07BM02 |
Zeer vaak (> 10%): lokale reacties (incl. roodheid, zwelling, bloeding, induratie, pijn), hoofdpijn.
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, diarree. Myalgie. Koorts, asthenie.
Soms (0,1-1%): buikpijn, artralgie.
Verder zijn gemeld: huiduitslag, urticaria. Lymfadenopathie. Anafylaxie, angio-oedeem. Convulsies, Guillain-Barré-syndroom en focale neurologische stoornis. Neurotropische ziekte na gelekoortsvaccinatie (‘yellow fever vaccine associated neurotropic disease’: YEL-AND), treedt op binnen 1 maand na vaccinatie met hoge koorts, hoofdpijn, verwardheid, slaperigheid, encefalitis, encefalopathie en meningitis; soms fataal, meer kans bij erfelijke of verworven immunodeficiëntie of bij een leeftijd ≥ 60 jaar. Viscerotropische ziekte na gelekoortsvaccinatie (‘yellow fever vaccine associated viscerotropic disease’: YEL-AVD), treedt op binnen 10 dagen na vaccinatie met koorts, vermoeidheid, spierpijn, hoofdpijn, hypotensie, metabole acidose, spiercellyse, levercellyse, lymfocytopenie, trombocytopenie, nierfalen en ademhalingsstilstand; bij 60% fataal, meer kans bij anamnese van thymusaandoeningen of een leeftijd ≥ 60 jaar.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Kinderen jonger dan zes maanden.
Overgevoeligheid voor kippeneiwit. Symptomatische HIV-infectie. Asymptomatische HIV-infectie, indien deze gepaard gaat met een verzwakte immuunfunctie. Functiestoornis van de thymus. Andere vormen van immunosuppressie, hetzij erfelijk, idiopathisch of als gevolg van systemische steroïden, radiotherapie of cytotoxica. Actieve infectieziekte.
Kinderen ≥ 6 maanden van een HIV-besmette moeder mogen worden gevaccineerd als bevestigd is dat ze niet besmet zijn. Indien het kind HIV positief is, een team van kinderartsen consulteren.
Bij gelijktijdig en tijdelijk gebruik van immunosuppressiva de vaccinatie uitstellen tot de immuunfunctie is hersteld. Bijvoorbeeld na het stopzetten van een behandeling met systemische corticosteroïden met een duur ≥ 14 dagen, de vaccinatie één maand uitstellen. Bij een asymptomatische HIV-infectie de risico's afwegen tegen het voordeel van vaccinatie, omdat de vaccinatie zowel gevaarlijk als ondoeltreffend kan zijn.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.