Japanse encephalitis vaccin

Stofnaam
Japanse encephalitis vaccin
Merknaam
Ixiaro
ATC code
J07BA02

Japanse encephalitis vaccin

Doseringen
Nierfunctiestoornissen

Produkten, hulpstoffen, toediening en tekorten
Bijwerkingen
Contraindicaties
Waarschuwingen en voorzorgen

Interacties
Eigenschappen (PD/PK)

Registratiestatus
Middelen uit dezelfde ATC groep
Referenties
Versiebeheer

Eigenschappen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Japanse encefalitis is een virale infectieziekte (flavivirus) met neurologische verschijnselen, die vooral voorkomt in de landelijke gebieden in Oost–Azië, van India tot Japan. Het virus wordt overgebracht door een nachtactieve mug, waarbij varkens en wilde vogels het reservoir zijn. Het Japanse encefalitisvaccin wekt bij ca. 97% van de gevaccineerden (volwassenen) een week na de tweede dosis beschermende antistoftiters op.

Farmacokinetiek bij kinderen

Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.

Label dosisadvies Kinderformularium

On-label

Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst

SmPC tekst

Actieve immunisatie tegen Japanse encefalitis
2 maanden - < 3 jaar:

Eerste dosis op dag 0: 0,25 ml
Tweede dosis: 28 dagen na de eerste dosis, 0,25 ml
3 jaar tot < 18 jaar

Eerste dosis op dag 0: 0,5 ml
Tweede dosis: 28 dagen na de eerste dosis, 0,5 ml

Beschikbare toedieningsvormen/sterktes

Inj.susp. 12 µg/ml

Overige info toediening/beschikbaarheid

Informatie over geneesmiddeltekorten

Doseringen

Vaccinatie Japanse encefalitis
  • Intramusculair
    • 2 maanden tot 3 jaar
      [1]
      • 0,25 ml/dosis 2 vaccinaties, als volgt:. 1e vaccinatie: dag 0
        2e vaccinatie: dag 28.
      • Alternatieve toediening: In uitzonderlijke gevallen kan het vaccin ook subcutaan worden toegediend aan patiënten met trombocytopenie of stollingsstoornissen, aangezien na intramusculaire injectie een bloeding kan optreden. Subcutane toediening zou kunnen leiden tot een suboptimale respons op het vaccin

    • 3 jaar tot 18 jaar
      [1]
      • 0,5 ml/dosis 2 vaccinaties, als volgt:. 1e vaccinatie: dag 0
        2e vaccinatie: dag 28.
      • Alternatieve toediening: In uitzonderlijke gevallen kan het vaccin ook subcutaan worden toegediend aan patiënten met trombocytopenie of stollingsstoornissen, aangezien na intramusculaire injectie een bloeding kan optreden. Subcutane toediening zou kunnen leiden tot een suboptimale respons op het vaccin

Nierfunctiestoornissen bij kinderen > 3 maanden

Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.

Bijwerkingen bij kinderen

Lymfadenopathie, Verminderde eetlust, Hoofdpijn, Hoesten, diarree, misselijkhied, braken, buikpijn, uitslag, myalgie, pyrexie, griepachtige ziekte, prikkelbaarheid, vermoeidheid. Verhoging van leverenzymwaarden
Op de injectieplaats: roodheid, zwelling, pijn,  gevoeligheid, jeuk, verharding.

Bijwerkingen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn. Myalgie. Reacties of pijn op de injectieplaats. Vaak (1–10%): misselijkheid. Vermoeidheid, griepachtige verschijnselen, koorts. Soms (0,1–1%): huiduitslag, jeuk. Lymfadenopathie. Migraine, (draai)duizeligheid. Braken, diarree, buikpijn. Musculoskeletale stijfheid. Stijging van leverenzymwaarden. Zelden (0,01–0,1%): trombocytopenie. Paresthesie, neuritis. Palpitaties, tachycardie. Dyspneu. Urticaria, erytheem. Artralgie, pijn in de ledematen. Perifeer oedeem.

Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb

  • Bij kinderen worden veel geneesmiddelen off-label gebruikt. Alle ervaringen zijn belangrijk om te melden om zo meer kennis te verzamelen en te delen
  • Ook wanneer u niet zeker weet of de bijwerking echt door het geneesmiddel komt
Meld hier

Contra-indicatie algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Actieve, ernstige infectieziekte gepaard gaande met koorts. De tweede dosis is gecontra–indiceerd indien na de eerste dosis een overgevoeligheidsreactie is opgetreden.

Waarschuwingen en voorzorgen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Niet intramusculair toedienen bij bloedingsstoornis zoals hemofilie of trombocytopenie of behandeling met anticoagulantia, vanwege het risico van bloedingen op de injectieplaats. Subcutane toediening leidt mogelijk tot een suboptimale respons.

Interacties Bron: KNMP/Informatorium Medicamentorum

Interacties vaccins algemeen:

Gelijktijdig geven van vaccins

  • dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met andere dode vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • parenteraal toegediende levende vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met oraal toegediende levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • twee parenteraal toegediende levende vaccins worden bij voorkeur met een interval van ten minste 4 weken toegediend. Reden hiervoor is het induceren van de productie van interferonen gedurende 1-2 weken door het ene vaccin, die kunnen interfereren met de immuunrespons op het andere vaccin. Indien dit niet mogelijk is, kunnen ze ook tegelijkertijd worden toegediend.

Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten

Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.

Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.

Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.

Relevant:

Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde Middelen bij inflammatoire aandoeningen, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar), monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking (zie aldaar), alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtagen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)

Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.

Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).

Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.

VIRALE VACCINS

Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.

ENCEPHALITISVACCINS

Tekenencefalitis vaccin

FSME-Immun, FSME-Immun junior
J07BA01
INFLUENZAVACCINS

Influenzavaccin

Influvac, Influvac Tetra, Vaxigrip
J07BB02
HEPATITISVACCINS

Hepatitis A vaccin

Havrix Junior, Havrix, Vaqta, Avaxim
J07BC02

Hepatitis B vaccin

Engerix B Junior; HBVaxPro
J07BC01
MAZELENVACCINS
J07BD52
POLIOMYELITISVACCINS
J07BF03
RABIESVACCINS

Rabiësvaccin

Geinactiveerd Rabiesvaccin Merieux HDCV, Verorab
J07BG01
ROTAVIRUSDIARREEVACCINS

Rotavirus vaccin

Rotarix, Rotateq
J07BH01
VARICELLAZOSTERVACCINS
J07BK01
GELEKOORTSVACCINS

Gelekoortsvaccin

Stamaril
J07BL01
PAPILLOMAVIRUSVACCINS
J07BM02
J07BM03
OVERIGE VIRALE VACCINS

COVID-19 vaccin

Spikevax (Moderna Biotech), Comirnaty (Pfizer BV)
J07BX03

Denguevaccin

Qdenga
J07BX04

Referenties

  1. Valneva Austria GmbH, SmPC Ixiaro (EU/1/08/501/001-002) 31-3-2014
  2. ZorgInstituut Nederland, Farmacotherapeutisch Kompas (Eigenschappen, contraindicaties, bijwerkingen en waarschuwingen&voorzorgen), Geraadpleegd 27 okt 2014
  3. Informatorium Medicamentorum, Interacties, Geraadpleegd 3-2-2022

Wijzigingen

Therapeutic Drug Monitoring


Overdosering