On-label
Toon SmPC tekstRotarix: Na reconstitutie bevat 1 dosis (1 ml):
Humaan rotavirus RIX4414 stam (levend, verzwakt)* niet minder dan 1 miljoen CCID50
Levend, verzwakt humaan rotavirusvaccin. Het vaccin is geproduceerd op Vero-cellen. Geeft bescherming tegen gastro-enteritis veroorzaakt door de meest voorkomende rotavirustypen. Het immunologische werkingsmechanisme is niet volledig opgehelderd. Een relatie tussen antilichaamrespons tegen rotavirusvaccin en bescherming tegen rotavirus gastro-enteritis is nog niet aangetoond.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Indicatie: ROTARIX: Actieve immunisatie tegen gastro-enteritis veroorzaakt door rotavirus |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
ENCEPHALITISVACCINS | ||
---|---|---|
Ixiaro
|
J07BA02 | |
FSME-Immun, FSME-Immun junior
|
J07BA01 |
INFLUENZAVACCINS | ||
---|---|---|
Influvac, Vaxigrip
|
J07BB02 |
HEPATITISVACCINS | ||
---|---|---|
Havrix Junior, Havrix, Vaqta, Avaxim
|
J07BC02 | |
Engerix B Junior; HBVaxPro
|
J07BC01 |
MAZELENVACCINS | ||
---|---|---|
MMRVaxpro
|
J07BD52 |
VARICELLAZOSTERVACCINS | ||
---|---|---|
Provarivax
|
J07BK01 |
GELEKOORTSVACCINS | ||
---|---|---|
Stamaril
|
J07BL01 |
PAPILLOMAVIRUSVACCINS | ||
---|---|---|
Cervarix, Gardasil
|
J07BM02 |
Bij meer dan 10% van de patiënten: koorts, diarree en braken.
Bij 1-10%: prikkelbaarheid en infectie van de bovenste luchtwegen.
Bij minder dan 1%: buikpijn, flatulentie, hematochezie, nasofaryngitis, otitis media, huiduitslag en dermatitis.
Zelden urticaria en bronchospasme.
Verder zijn gemeld angio-oedeem, anafylactische reacties, apneu bij zeer premature kinderen (geboren na een zwangerschapsduur van 28 weken of korter) en gastro-enteritis met uitscheiding van vaccinvirus (bij kinderen met ernstige gecombineerde immunodeficiëntie).
De rotavirusvaccins zijn geassocieerd met een verhoogd risico op intussusceptie gedurende de eerste 7 dagen na de eerste dosis. Het is nog onduidelijk of dit voor de gehele immunisatie geldt. Symptomen die een indicatie zijn voor intussusceptie (ernstige buikpijn, aanhoudend braken, bloederige stoelgang, opzwelling van de buik en/of hoge koorts) dienen te worden gemonitord.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Intussusceptie in de anamnese of een ongecorrigeerde aangeboren afwijking van het gastro-intestinale stelsel die predisponeert voor intussusceptie.
Bij braken of diarree moet de vaccinatie worden uitgesteld.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.