Gecombineerd vaccin tegen difterie, kinkhoest, tetanus, poliomyelitis, infecties veroorzaakt door Haemophilus influenzae type b en hepatitis B.
Geen informatie
Suspensie voor injectie + poeder voor injectie; flacon 0,5 ml.
Injsusp wws 0.5 ml
RIJKSVACCINATIE PROGRAMMA DKTP-HiB-HepB (Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Poliomyelitis, hepatitis B en infecties veroorzaakt door Haemophilus influenzae type B.) |
---|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Zeer vaak (> 10%): pijn, vermoeidheid, roodheid, zwelling op de plaats van injectie. Koorts ≥ 38 °C. Verlies van eetlust, abnormaal huilen, rusteloosheid, prikkelbaarheid. Braken. Slaperigheid.
Vaak (1-10%): hematoom, verharding, nodules op injectieplaats, Nervositeit. Koorts > 39,5 °C. Diarree.
Soms (0,1-1%): warmte op injectieplaats, diffuse zwelling van het geïnjecteerde ledemaat, waarbij soms het nabijgelegen gewricht ook betrokken is. Lymfadenopathie. Verhoogde eetlust. Buikpijn. Huiduitslag, overmatig zweten. Slaapstoornissen waaronder slapeloosheid. Bleekheid. Hypotonie. Vermoeidheid. Hoesten, infecties van de bovenste luchtwegen, rinitis.
Zelden (0,01- 0,1%): huiduitslag. Bronchitis. Apneu (vooral bij zeer premature kinderen). Angio-oedeem. Trombocytopenie.
Zeer zelden (< 0,01%): convulsies (met of zonder koorts). Dermatitis.
Verder zijn gemeld: collaps of een op shock lijkende toestand (hypotone-hyporesponsieve episode (HHE) binnen 48 uur na vaccinatie, anafylactische reacties, anafylactoïde reacties (waaronder urticaria), allergische reacties (waaronder jeuk). Bij het hepatitis B-vaccin zijn zeer zelden allergische reacties die lijken op serumziekte, paralyse, neuropathie, neuritis, hypotensie, vasculitis, lichen planus, erythema multiforme, artritis, spierzwakte, Guillain–Barrésyndroom, encefalopathie, encefalitis en meningitis gerapporteerd; mogelijk kunnen deze bijwerkingen ook bij dit geneesmiddel optreden.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Toediening van vaccins die kinkhoest bevatten zorgvuldig overwegen indien één van de volgende verschijnselen zijn opgetreden bij eerdere toediening ervan:
Wees voorzichtig bij optreden van Guillain-Barré-syndroom binnen 6 weken na een eerdere toediening van een vaccin met tetanustoxoïd. Weeg potentiële voordelen en mogelijke risico's af.
Gevaccineerden met een geschiedenis van koortsconvulsies, zorgvuldig volgen omdat zulke bijwerkingen binnen 2 tot 3 dagen na vaccinatie kunnen optreden. Een groter aantal convulsies, met of zonder koorts, en hypotonische hyporesponsieve episoden is waargenomen bij combinatie van Infanrix met Prevenar. Het aantal koortsreacties is hoger bij combinatie met pneumokokken- of mazelen-bof-rodehond- waterpokken (MMRV)-vaccin. Bij kinderen met een convulsieve aandoening of koortsstuipen in de voorgeschiedenis wordt een antipyreticum zoals paracetamol aanbevolen.
Voorzichtig bij kinderen met een nieuwe neurologische aandoening of een progressieve neurologische aandoening.
In verband met de kans op hematoomvorming, voorzichtig zijn bij trombocytopenie of bloedstollingsstoornissen.
Bij primaire immunisatie bij zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschap) rekening houden met het risico van apneu en met de noodzaak om de respiratoire functies gedurende 48–72 uur te monitoren, vooral bij kinderen met een nog niet volledig ontwikkeld ademhalingsstelsel. Gezien het belang van vaccineren, de vaccinatie echter níet uitstellen of het deze kinderen onthouden. Mogelijk is er wel een lagere immuunrespons bij premature kinderen.
Immunologische respons kan uitblijven na vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten.
Na vaccinatie met een Hib-vaccin is uitscheiding van Haemophilus influenza b capsulair polysaccharide-antigeen in de urine beschreven; bij gebruik van gevoelige testen binnen ten minste 30 dagen na vaccinatie, kan de test positief zijn; bevestig een Hib-infectie tijdens deze periode altijd met een andere test.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde Middelen bij inflammatoire aandoeningen, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar), monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking (zie aldaar), alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtagen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BACTERIELE VACCINS MET VIRALE VACCINS | ||
---|---|---|
Boostrix Polio
|
J07CA02 | |
DTP, Revaxis
|
J07CA01 |