Laagmoleculair heparine met zwakkere antifactor IIa-activiteit en sterkere antifactor Xa-activiteit en een geringer effect op stollingsparameters (zoals de trombinetijd en APTT) dan gewoon heparine
Geen informatie.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Inj.vlst. (Na-zout) 20000 IE/ml
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Profylaxe trombo-embolische complicaties |
---|
|
Diep veneuze trombose |
---|
|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Therapeutische dosering:
Profylactische dosering:
Bij verminderde nierfunctie kan de klaring van laagmoleculair gewicht heparines vertraagd zijn. Dit is niet volledig te voorspellen op basis van de creatinineklaring.
Klinische gevolgen:
Bloedingen. Er is geen verschil aangetoond van de topspiegel anti-Xa-factor bij patiënten met en zonder verminderde nierfunctie. Patiënten met ClCr 10-20 ml/min zijn echter niet meegenomen.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Vaak (1–10%): anemie, bloedingen, hematoom, reacties op de injectieplaats (waaronder pijn, bloeding, jeuk, hematoom, nodule op de injectieplaats, erytheem, extravasatie).
Soms (0,1–1%): trombocytopenie (type I). Huiduitslag (erythemateus, maculopapuleus), allergische of bulleuze dermatitis, pruritus, ecchymose, purpura. Overgevoeligheid. Stijging van leverenzymwaarden.
Zelden (0,01–0,1%): heparine-geïnduceerde trombocytopenie (type II; meestal binnen 5–14 dagen na de eerste dosis, soms eerder bij eerdere blootstelling aan heparine, ('rapid-onset' vorm)), trombocytose. Huidnecrose, toxische huiderupties (o.a. Stevens-Johnsonsyndroom), angio-oedeem, urticaria. Anafylactische reactie. Hyperkaliëmie (als gevolg van hypoaldosteronisme). Osteoporose (bij langdurige behandeling). Priapisme.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
1 mg protaminesulfaat neutraliseert 100 IE anti-Xa-tinzaparine. Zie verder protamine monografie.
Spiegelbepaling en monitoring:
Anti-FXa spiegel, gemeten 4 uur na gift eerste anti-FXa na 3 giften meten.
Target anti-FXa spiegel
therapeutisch: 0.5 – 1.0 E/mL;
profylactisch: 0.1-0.4 E/mL,
>40 kg: in het algemeen geen controle anti-FXa noodzakelijk, WEL bij zieke kinderen, co-medicatie en/of slechte nierfunctie
Na eventuele dosis aanpassing is het niet noodzakelijk 3 giften af te wachten en kan dit iom lokaal laboratorium afgesproken worden. Bij bereiken therapeutische spiegel, alleen verdere controle noodzakelijk bij neonaten, ernstig zieke patiënten, en patiënten tijdens asparaginase gebruik (ivm dalend antitrombine).
Vanwege het risico van antilichaam-gemedieerde heparine-geïnduceerde trombocytopenie het aantal trombocyten bepalen vóór de start van de behandeling en vervolgens elke 2–3 dagen vanaf dag 4 tot dag 14 of totdat de behandeling stopt; bij langdurige behandeling bij kanker de trombocytenaantallen regelmatig controleren, vooral tijdens de eerste maand. De behandeling onmiddellijk staken indien een heparine-geïnduceerde trombocytopenie type II ontstaat. Bij een klinisch significante trombocytopenie een in vitro aggregatietest uitvoeren in aanwezigheid van tinzaparine vóór instelling van de behandeling; een positieve test is een contra-indicatie voor tinzaparine.
Voor aanvang van de behandeling en regelmatig tijdens de behandeling de kaliumspiegel bepalen bij risicofactoren voor hyperkaliëmie (o.a. diabetes mellitus, nierfunctiestoornis, metabole acidose, verhoogde plasmakaliumwaarde voor het begin van de behandeling, of langdurig gebruik van tinzaparine).
Een neuraxisblokkade is gecontra-indiceerd tijdens gebruik van tinzaparine; bij een geplande neuraxisblokkade, tinzaparine minimaal 24 uur voor de ingreep staken. De behandeling pas 4–6 uur na de spinale anesthesie of het verwijderen van de katheter hervatten. Bij toediening van tinzaparine gelijktijdig met spinale of epidurale anesthesie extra controleren op neurologische schade.
Volgens de richtlijn Antitrombotica van het Kenniscentrum Mondzorg (KIMO) 2019 is staken van een LMWH niet nodig bij extracties, parodontale ingrepen, implantaatplaatsing, biopteren, operatieve verwijdering van gebitselementen, apexresectie, sinusbodemelevatie of peri-implantaire chirurgie. Aanvullende maatregelen (zoals verkleinen van het wondoppervlak, faseren van de behandeling, inhechten resorbeerbare wondverbanden) kunnen overwogen worden bij meerdere factoren die het bloedingsrisico verhogen. Eventueel overleggen met de voorschrijver als ingeschat wordt dat deze aanvullende maatregelen mogelijk niet voldoende zijn. Bij geleidingsanesthesie hoeft een LMWH niet gestaakt te worden. Voor een abcesincisie bij twijfel overleggen met een MKA-chirurg. Bij een combinatie van een LMWH met een trombocytenaggregatieremmer overleggen met de voorschrijver of het veilig is om kortdurend de medicatie aan te passen. Zie voor meer informatie, ook over eventueel te nemen lokale maatregelen, de richtlijn Antitrombotica van het KIMO (2019).
Gebruik bij creatinineklaring < 30 ml/min wordt niet aanbevolen; beschikbare gegevens tonen geen accumulatie bij een creatinineklaring tot 20 ml/min. Indien tinzaparine toch gebruikt moet worden, voorzichtig zijn en de anti–factor Xa-activiteit monitoren. Indien nodig de dosering aanpassen op basis van de anti-factor Xa-activiteit; volgens de fabrikant na 3-4 doses in de aangepaste dosering opnieuw de anti-factor Xa-activiteit meten. Deze dosisaanpassing herhalen tot de gewenste anti–factor Xa-activiteit is bereikt.
Tinzaparine tevens voorzichtig toepassen bij aandoeningen met meer kans op bloedingen. In het algemeen is monitoring van het anticoagulerende effect niet nodig, maar dit kan worden overwogen bij toegenomen kans op bloedingen of retrombose.
Hulpstoffen: natriummetabisulfiet (in de injectievloeistof) kan in zeldzame gevallen ernstige overgevoeligheidsreacties en ademhalingsproblemen (bronchospasme) veroorzaken. Vooral astmapatiënten zijn hiervoor gevoelig en kunnen hierop reageren met bronchospasmen en anafylactische shock.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Interacties heparinegroep algemeen:
Relevant:
De bloedingsneiging neemt toe bij combinatie met acalabrutinib, ibrutinib of zanubrutinib.
Niet beoordeeld:
De anticoagulerende werking wordt versterkt door andere antitrombotica.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
VITAMINE K-ANTAGONISTEN | ||
---|---|---|
B01AA07 | ||
Marcoumar
|
B01AA04 |
HEPARINEGROEP | ||
---|---|---|
Fragmin
|
B01AB04 | |
Orgaran
|
B01AB09 | |
B01AB05 | ||
Heparine Leo
|
B01AB01 | |
Heparine Leo
|
B01AB01 | |
Fraxiparine, Fraxodi
|
B01AB06 |
TROMBOCYTENAGGREGATIEREMMERS EXCL HEPARINE | ||
---|---|---|
Aspirine, Aspro, Alka-Seltzer (acetylsalicylzuur), Ascal (carbasalaatcalcium)
|
B01AC06 | |
Plavix, Grepid, Iscover
|
B01AC04 | |
Flolan, Veletri
|
B01AC09 |
ENZYMEN | ||
---|---|---|
Actilyse, Actilyse Cathflow
|
B01AD02 | |
Medacinase
|
B01AD04 |
DIRECTE TROMBINEREMMERS | ||
---|---|---|
Pradaxa
|
B01AE07 |
OVERIGE ANTITHROMBOTICA | ||
---|---|---|
Defitelio
|
B01AX01 |
DIRECTE REMMERS VAN FACTOR XA | ||
---|---|---|
Xarelto
|
B01AF01 |
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.