Opiaatagonist met sterk analgetische werking. Een dosis van 100 microg heeft een analgetisch effect dat vergelijkbaar is met 10 mg morfine. De diepte van de analgesie is dosis-afhankelijk en kan aan het pijnniveau van de operatieve ingreep worden aangepast. Werking: max. binnen 2–3 min na i.v. toediening. Werkingsduur: ½–1 uur. Dit preparaat valt onder de bepalingen van de Opiumwet in zijn volle omvang.
Klaring (11,5 ml/min/kg) bij neonaten correleert significant met de gestationele leeftijd en het geboortegewicht. (Saarenmaa 2000: continu IV, N=38, gestationele leeftijd 26-42 weken).
De volgende farmacokinetische parameters zijn beschreven (SmPC)
Leeftijd | Cl (ml/kg/min) | Vd (ss) (l/kg) | Beta t½ (uur) |
Zuigelingen 1-26 dagen PNA | 3,4 - 58,7 | 1,3 - 30,3 | 1,3 - 15,9 |
Zuigelingen 48-71 dagen PNA | 21,9 - 32,3 | 6,0 - 9,5 | 3,1 - 15,5 |
Kinderen 3,17 ± 0,68 jaar | 11,5 ± 4,19 | 3,06 ± 1,02 | 4,1 ± 1,3 |
Kinderen 12 ± 1,73 jaar | 7,05 ± 1,24 | 1,92 ± 1,04 | 3,5 ± 1,2 |
* De waarden voor de klaring en het steady state verdelingsvolume zijn genormaliseerd voor het lichaamsgewicht
<2 jaar: Off-label
≥ 2 jaar: On-label
Inj.vlst. (als diwaterstofcitraat) 0,05 mg/ml
Pijn |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Na langdurige infusie kunnen bewegingsstoornissen, overgevoeligheid voor stimuli en onthoudingsverschijnselen optreden.
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, braken, spierrigiditeit incl. borstkasspieren. Vaak (1-10%): dyskinesie, sedatie, duizeligheid, visusstoornis, bradycardie, tachycardie, aritmie, hypotensie, hypertensie, laryngospasme, bronchospasme, apneu, allergische dermatitis, postoperatieve verwardheid. Zelden (0,01-0,1%): euforie, hoofdpijn, flebitis, hyperventilatie, hik, rillingen, hypothermie, luchtwegcomplicatie door anesthesie, postoperatieve agitatie. Verder zijn gemeld: overgevoeligheid (anafylactische shock, anafylactische reactie, urticaria), convulsies, bewustzijnsverlies, myoclonus, hartstilstand, ademhalingsdepressie, pruritus, methemoglobinemie, delirium, gewenning/verslaving, ontwenningsverschijnselen na opiaatgebruik, vertigo, Horner-syndroom, verlies van braakreflex en slikvermogen, verminderde gastro-intestinale motiliteit, longoedeem, spasme van de sphincter Oddii, hyperhidrose, verhoogde spiertonus van de ureter, urineretentie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Verminderde ademhaling (bv. door acute ademhalingsdepressie of astma en chronisch obstructieve longziekten) in afwezigheid van kunstmatige beademing. Hersentrauma, verhoogde intracraniële druk. Hypovolemie, hypotensie. Myasthenia gravis.
Sterke remmers van CYP3A4 zoals erytromycine, ketoconazol, itraconazol, fluconazol of ritonavir kunnen de plasmaconcentratie van fentanyl verhogen.
Bij kinderen < 2 jaar kan bij lage dosis fentanyl thoraxrigiditeit optreden;
Klaring bij neonaten is nihil in de eerste 0-4 dagen. Het is van belang om in de eerste levensweek voorzichtig (laag) te doseren, in het bijzonder bij premature neonaten met een zwangerschapsduur < 32 weken.
Herhaalde toediening met korte tussenpozen gedurende langere perioden kan leiden tot de ontwikkeling van een onttrekkingssyndroom na het einde van de behandeling (SmPC).
Bij lever- en nierfunctiestoornissen, niet gecontroleerde hypothyroïdie, longaandoeningen, ouderen, verzwakte patiënten, bijnierschorsinsufficiëntie, prostaathypertrofie, porfyrie of bradyaritmie dient de dosering te worden verlaagd. Bij alcoholisme zo nodig de dosering verhogen of verlagen. Bij chronisch gebruik van (andere) opioïden eventueel hoger doseren. Het optreden van ademhalingsdepressie en spierrigiditeit maakt gebruik van kunstmatige ademhaling en spierrelaxantia noodzakelijk. De incidentie en ernst van de ademhalingsdepressie neemt toe met de dosering fentanyl; een significante ademhalingsdepressie zal optreden bij doses boven 200 microg. Aangezien bij hoge doses de werkingsduur en de ademhalingsdepressie kunnen zijn verlengd, dient het gebruik beperkt te blijven tot de kliniek. Bij postoperatieve ademhalingsdepressie kan op geleide van de reactie 0,1–0,2 mg naloxon i.v. worden toegediend; zo nodig na 2–3 min herhalen tot gewenst effect intreedt. Deze dosering kan na 45–90 min worden herhaald. Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden kunnen daarvan hinder ondervinden. Een snelle bolusinjectie vermijden bij aangetaste intracerebrale compliantie wegens kans op daling van de cerebrale perfusiedruk.
Fentanyl is substraat voor CYP3A4.
Relevant:
Afname fentanyl: de concentratie daalt door krachtige CYP3A4-inductoren.
Toename fentanyl: de concentratie van transdermaal toegediend fentanyl stijgt door krachtige CYP3A4-remmers; de concentratie van intraveneus, oromucosaal, sublinguaal of nasaal toegediend fentanyl stijgt door ritonavir.
Overig effect: gelijktijdig gebruik met fenelzine of tranylcypromine kan leiden tot serotonerge toxiciteit, soms met fatale afloop. Gelijktijdige behandeling moet worden vermeden; aanbevolen wachttijd na staken fentanyl is afhankelijk van de toedieningsvorm.
Niet relevant:
Toename fentanyl: de concentratie van intraveneus, oromucosaal, sublinguaal of nasaal toegediend fentanyl stijgt door de overige krachtige CYP3A4-remmers.
Overig effect: bij combinatie met SSRI's, venlafaxine, vortioxetine of duloxetine kan lichte tot matige serotonerge toxiciteit optreden.
Niet beoordeeld:
De klaring en het verdelingsvolume van etomidaat kunnen met een factor 2-3 dalen zonder dat de halfwaardetijd verandert.
Voorzichtigheid is geboden bij gelijktijdig gebruik van benzodiazepineagonisten, vanwege een verhoogd risico op sedatie, ademhalingsdepressie, coma en overlijden.
Interacties opoiden algemeen:
Relevant: bij combinatie van fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol met de niet-selectieve MAO-remmers fenelzine en tranylcypromine is serotonerge toxiciteit gemeld (onder andere opwinding, spierrigiditeit, hyperpyrexie, zweten, bewusteloosheid, soms ademhalingsdepressie en hypotensie). Combinatie van fentanyl of pethidine met fenelzine en tranylcypromine moet worden vermeden; bij oxycodon en tramadol moet men bedacht zijn op de symptomen.
Bij combinatie van pethidine met moclobemide of selegiline is serotonerge toxiciteit gemeld.
Bij toevoeging van een partiële agonist/antagonist, waaronder ook het ontwenningsmiddel nalmefeen, kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. De combinatie moet worden vermeden. In geval van buprenorfinepleister kan het omgekeerde wel: een opioïdagonist kan worden toegevoegd aan een buprenorfinepleister bij chronische hevige pijn.
Naloxon en naltrexon zijn antagonisten van opioïden; bij combinatie kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. Toevoeging van naloxon of naltrexon aan een opioïd wordt ontraden, tenzij naloxon of naltrexon bewust wordt toegepast als antidotum bij overdosering van een opioïd. Andersom kan bij toevoeging van een opioïd aan naloxon of naltrexon acute ademnood optreden.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie van niet-selectieve MAO-remmers met opioïden anders dan fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol; de meeste fabrikanten ontraden echter het gebruik tijdens of binnen 2 weken na behandeling met niet-selectieve MAO-remmers.
Er is ook onvoldoende onderbouwing voor interactie van moclobemide, rasagiline of selegiline met opioïden anders dan pethidine.
Niet beoordeeld: de sedatieve werking van alcohol en andere centraal-depressieve stoffen kan worden versterkt.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
GEHALOGENEERDE KOOLWATERSTOFFEN | ||
---|---|---|
Suprane
|
N01AB07 | |
Sedaconda
|
N01AB06 | |
Sevorane
|
N01AB08 |
BARBITURATEN | ||
---|---|---|
Pentothal
|
N01AF03 |
OPIOIDE ANAESTHETICA | ||
---|---|---|
Rapifen
|
N01AH02 | |
Ultiva
|
N01AH06 | |
Sufenta, Dzuveo
|
N01AH03 |
OVERIGE ALGEMENE ANAESTHETICA | ||
---|---|---|
Ketanest S
|
N01AX14 | |
Etomidaat lipuro
|
N01AX07 | |
N01AX11 | ||
Diprivan, Propofol Lipuro
|
N01AX10 |