Topo-isomerase-I-remmer. Het remt specifiek DNA-topo-isomerase-I, waardoor éénstrengs DNA-laesies worden veroorzaakt die de replicatievork van het DNA blokkeren en verantwoordelijk zijn voor de cytotoxiciteit. Irinotecan remt tevens acetylcholinesterase.
De volgende kinetische parameters zijn gevonden bij kinderen van 18 maanden tot 27 jaar na toediening van 20 mg/m2 (DuBois 2012; Furman 2012; McGregor 2012):
Cl: 3,8-42,7 l/uur/m2
Vd: 105,4-143 l/m2
Na toediening van 50 mg/m2 bij kinderen van 1-23 jaar zijn deze parameters gevonden (Bomgaars 2007):
Cmax: 726 ± 482 ng/ml
t½: 4,7 ± 2,3 uur
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Concentraat voor infusievloeistof (hydrochloride-3-water) 20 mg/ml
Conc. voor infusieopl. (als sucrosofaat, PEG-liposomaal) 4.3 mg/ml
LET OP: irinotecan en liposomaal irinotecan (Onivvyde) zijn NIET onderling uitwisselbaar.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Recidiverende of refractaire solide tumoren, waaronder neuroblastoom, hepatoblastoom, Ewing sarcoom, rhabdomyosarcoom en Wilms' tumor |
---|
|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Aanpassing van de dosering bij nierfunctiestoornissen is niet nodig
Een algemeen advies wordt niet gegeven.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een UGT1A1-polymorfisme.
De belangrijkste dosislimiterende bijwerkingen vormen late (uitgestelde) diarree en neutropenie. Meerdere gevallen met fatale afloop zijn gemeld.
Monotherapie:
Zeer vaak (> 10%): neutropenie (bij ca. 79%, ernstig bij ca. 23%, totaal herstel wordt meestal op dag 22 bereikt), anemie (bij ca. 59%), trombocytopenie (bij ca. 7%). Hevige diarree (na gem. 5 dagen bij ca. 20%), reversibele alopecia, koorts.
Vaak (1–10%): ernstige misselijkheid en braken ondanks behandeling met anti-emetica; gebrek aan eetlust, buikpijn en stomatitis, obstipatie, ernstig acuut cholinergisch syndroom (met vroegtijdige diarree en symptomen zoals zweten, buikkramp, hypotensie, tranenvloed, miosis en speekselvloed). Toename serumcreatinine, toename ASAT, ALAT, AF of bilirubine, ernstige asthenie.
Soms (0,1-1%): darmobstructie, ileus of maag-darmbloeding, dyspneu, interstitiële pneumonie en pneumonitis gekenmerkt door longinfiltraten, lichte reacties op de infusieplaats.
Zelden (0,01-0,1%): pseudomembraneuze colitis, colitis, ischemische en ulceratieve colitis, intestinale perforatie, (a-)symptomatische pancreatitis, hypertensie tijdens of na toediening, hypokaliëmie en -natriëmie (meestal gerelateerd aan braken en diarree), nierinsufficiëntie, hypotensie of cardiocirculair falen (bij sepsis), allergie (variërend van milde tot anafylactische/anafylactoïde reacties), huidreacties.
Zeer zelden (< 0,01%): spraakstoornissen, verhoging amylase en/of lipase.
Verder zijn gemeld: spiercontracties of -krampen, paresthesie en dehydratie door diarree en/of braken of sepsis, zelden gepaard gaande met nierinsufficiëntie, hypotensie of circulatoire insufficiëntie.
Gecombineerd met capecitabine komt zeer vaak trombose/embolie voor en vaak allergie, cardiale ischemie, myocardinfarct en febriele neutropenie. Als aan deze combinatie bevacizumab wordt toegevoegd komt hiernaast hypertensie ook vaak voor.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Er is geen invloed van het polymorfisme UGT1A1*28 op de toxiciteit van irinotecan bij kinderen aangetoond (Wagner 2015).
Patiënten die homozygoot zijn voor het UGT1A1*28-allel (syndroom van Gilbert) hebben meer kans op ernstige bijwerkingen. Er is meer kans op diarree indien in het verleden radiotherapie van buik of bekken is gegeven, bij hyperleukocytose of als de patiënt vrouw is. Onbehandelde diarree kan levensbedreigend zijn, vooral als tevens neutropenie bestaat. Direct bij optreden van de eerste dunne ontlasting beginnen met drinken van grote hoeveelheden elektrolytenhoudende dranken en een behandeling met loperamide (4 mg als startdosis, vervolgens 2 mg elke 2 uur) beginnen; deze voortzetten tot 12 uur na de laatste vloeibare ontlasting, maar niet langer dan 48 uur achtereen vanwege de kans op paralytische ileus. Loperamide niet als profylactische behandeling geven. Indien de diarree niet verbetert, bij ernstige diarree al dan niet met braken of koorts, of bij ernstige neutropenie is antibioticumtherapie en/of ziekenhuisopname noodzakelijk. De leverfunctie bij aanvang van de therapie en vóór elke toedieningscyclus controleren. Bij een verminderde leverfunctie is er meer kans op hematologische toxiciteit. Tijdens behandeling het bloedbeeld wekelijks controleren; in geval van koorts met neutropenie is behandeling met i.v. breedspectrum antibiotica aangewezen. Bij hevige diarree bestaat meer kans op infecties en hematologische toxiciteit, in dat geval het bloedbeeld volledig controleren. Bij acuut cholinergisch syndroom atropinesulfaat (s.c. 0,25 mg) toedienen; bij volgende toedieningen wordt profylactisch gebruik van atropinesulfaat aanbevolen. Wegens het ontbreken van onderzoek bij verminderde nierfunctie, hierbij niet toepassen. Interstitiële longaandoeningen (zich uitend als longinfiltraties) kunnen voorkomen tijdens behandeling met irinotecan; risicofactoren hiervoor zijn o.a. pneumotoxische geneesmiddelen, radiotherapie en groeifactoren. Myocardischemie kan ook voorkomen, voornamelijk bij patiënten met onderliggende hartziekte, andere cardiovasculaire risicofactoren of eerdere cytotoxische chemotherapie. Bij extravasatie de toedieningsplaats spoelen en koelen met ijs.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Irinotecan is substraat voor CYP3A4.
Relevant:
Afname irinotecan: de AUC van irinotecan en de actieve SN-38 metaboliet nemen af door krachtige CYP3A4-inductoren en etravirine.
Toename irinotecan: de AUC van de actieve SN-38 metaboliet neemt toe door krachtige CYP3A4-remmers en simeprevir.
Atazanavir remt het metabolisme.
Niet relevant: de AUC en Cmax van de actieve SN-38-metaboliet kunnen iets toenemen door (fos)aprepitant.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met valproïnezuur, suxamethonium of mivacurium.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van irinotecan. KWF Kankerbestrijding ontraadt gebruik van visoliesupplementen of vette vis vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan tot en met 24 uur daarna.
Interacties oncolytica algemeen
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
MONOKLONALE ANTILICHAMEN | ||
---|---|---|
Blincyto
|
L01XC19 | |
Yervoy
|
L01XC11 |
PROTEINEKINASEREMMERS | ||
---|---|---|
Sprycel
|
L01XE06 | |
Glivec
|
L01XE01 |
OVERIGE ONCOLYTICA | ||
---|---|---|
Amsidine
|
L01XX01 | |
Spectrila (colaspase), Erwinase (crisantaspase)
|
L01XX02 | |
Siklos, Xromi
|
L01XX05 | |
Lysodren
|
L01XX23 | |
Oncaspar
|
L01XX24 | |
Kymriah
|
L01XX71 | |
Vesanoid
|
L01XX14 |
PROTEASOOMREMMERS | ||
---|---|---|
Velcade
|
L01XG01 |
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.