Specifiek immuniserende werking tegen buiktyfus (veroorzaakt door Salmonella typhi). Het vaccin bevat alleen het Vi-antigeen (virulentie-antigeen). De immuniteit ontstaat 2–3 weken na de injectie en houdt circa 3 jaar aan. De immuniteit na orale toediening is vanaf 2 weken na de laatste inname optimaal en deze blijft gedurende ten minste 3 jaar aanwezig.
Niet van toepassing
Inj.vlst. (gezuiverd kapselantigeen) 50 µg/ml
Caps. maagsapresistent (verzwakt levend) 2000 milj.kiem
Immunisatie tegen buiktyfus |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Bijwerkingen bij kinderen lijken niet te verschillen van bijwerkingen bij volwassen.
Bij orale toediening
Vaak (1-10%): hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid, braken, diarree, huiduitslag, koorts.
Verder zijn gemeld: paresthesie, duizeligheid, flatulentie, abdominale distensie, dermatitis, exantheem, jeuk, urticaria, verminderde eetlust, rugpijn, asthenie, malaise, vermoeidheid, koude rillingen, influenza-achtige verschijnselen, artralgie, myalgie, overgevoeligheid en anafylaxie.
Bij intramusculaire toediening:
Zeer vaak (> 10%): pijn, roodheid, en/of zwelling op de injectieplaats.
Vaak (1-10%): koorts, hoofdpijn, malaise, misselijkheid en jeuk.
Zeer zelden (< 0,01%): allergische reacties (urticaria, anafylactische reactie).
Verder zijn gemeld: myalgie, artralgie. Duizeligheid. Astma. Braken, buikpijn, diarree. Moeheid.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bij orale toediening:
Bij parenterale toediening
Oraal:
Herhaal de vaccinatie iedere 3 jaar bij frequent of langdurig verblijf in een endemisch gebied.
Niet toepassen tijdens een acute maag-darminfectie.
Intramusculair
Bij immunosuppressieve behandeling of immunodeficiëntie valt geen adequate respons te verwachten.
Het vaccin beschermt niet tegen ziekte veroorzaakt door Salmonella paratyphi of niet-tyfoïde Salmonellae.
Voorzichtig bij personen met trombocytopenie of bloedingsstoornissen; na injectie ten minste twee minuten stevige druk uitoefenen (niet wrijven) op de injectieplaats.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde Middelen bij inflammatoire aandoeningen, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking, monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking, alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtagen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
CHLOLERAVACCINS | ||
---|---|---|
Dukoral
|
J07AE01 |
HAEMOPHILUS INFLUENZAE B-VACCINS | ||
---|---|---|
J07AG01 |
MENINGOKOKKENVACCINS | ||
---|---|---|
Nimenrix, Menveo, MenQuadfi
|
J07AH08 | |
Bexsero, Trumenba
|
J07AH09 | |
NeisVac-C
|
J07AH07 |
KINKHOESTVACCINS | ||
---|---|---|
J07AJ52 |
PNEUMOKOKKENVACCINS | ||
---|---|---|
Synflorix, Prevenar 13, Pneumovax 23, Vaxneuvance, Apexxnar
|
J07AL02 |
TUBERCULOSEVACCINS | ||
---|---|---|
J07AN01 |