Bevat 23 Streptococcus pneumoniae-serotypen, die ca. 90% van de invasieve pneumokokkeninfecties veroorzaken. De beschermende antilichaamtiters, specifiek voor elk kapseltype, verschijnen 2–3 weken na de inenting maar kunnen al na 3–5 jaar na de vaccinatie afnemen, soms sneller (bv. bij kinderen en ouderen). De immuniteitsduur is niet precies bekend.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Oplossing voor inj 0,5 ml
| Immunisatie pneumokokken |
|---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Type en ernst van de bijwerkingen bij kinderen zijn vergelijkbaar met die bij volwassenen. Reacties op de injectieplaats en systemische bijwerkingen komen vaker voor bij kinderen vergeleken met volwassenen.
Zeer vaak (> 10%): lokale reacties zoals erytheem, oedeem, verharding, gevoeligheid, zwelling. warmte en pijn. Koorts (≤ 38,8° C).
Zelden (< 0,01%): cellulitis op de plaats van injectie. Uitgebreide zwelling van gevaccineerde arm of cellulitis (op injectieplaats).
Verder zijn gemeld: hemolytische anemie, leukocytose, lymfadenitis, lymfadenopathie, trombocytopenie. AnafylactoÏde reacties, angioneurotisch oedeem, serumziekte. Koortsstuipen, syndroom van Guillain-Barré, hoofdpijn, paresthesie, radiculo-neuropathie. Misselijkheid, braken. huiduitslag, urticaria. Artralgie, artritis, myalgie. Asthenie, rillingen, koorts, malaise, verminderde mobiliteit van of perifeer oedeem in geïnjecteerde ledemaat.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Stel vaccinatie uit bij ziekte met significante koorts, andere infecties of wanneer een systemische reactie een aanzienlijk risico zou kunnen vormen, behalve wanneer uitstel een nog groter risico zou zijn.
Zo snel mogelijk vaccineren na het vaststellen van de diagnose (a)symptomatische HIV-infectie.
De antilichaamrespons na vaccinatie kan verminderd zijn bij patiënten met een onderdrukt afweersysteem (bv. genetisch defect, HIV–infectie, immunosuppressieve behandeling (geneesmiddelen, radiotherapie, splenectomie) na de eerste of tweede dosis. Sommige patiënten vertoonden een significante verbetering van de antilichaamrespons gedurende de periode van 2 jaar volgend op het einde van de chemotherapie of immunosuppressieve therapie, vooral bij een groter interval tussen het einde van de behandeling en de start van de vaccinatie.
Vaccin is mogelijk niet doeltreffend bij het voorkomen van een infectie als gevolg van een schedelbasisfractuur of van uitwendig contact met cerebrospinaal vocht.
Een noodzakelijke profylactische behandeling tegen een pneumokokken-infectie met antibiotica niet onderbreken na de vaccinatie.
Niet beoordeeld:
De fabrikant van Zostavax® ontraadt gelijktijdige toediening van zostervaccin en 23-valent pneumokokkenvaccin, en adviseert een interval van ten minste 4 weken aan te houden. Hoewel er bij combinatie een afname van de antistofrespons op zostervaccin is waargenomen, is er geen correlatie tussen de hoogte van de antistoftiters en de bescherming tegen herpes zoster. Bovendien is in een studie aangetoond dat zostervaccin even effectief is bij gelijktijdige toediening van 23-valent pneumokokkenvaccin als bij een interval van ten minste 4 weken.
Vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij chikungunya-vaccin, ebolavaccin en varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (corticosteroïden, bepaalde immunomodulantia, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CAR-T-celtherapie (axicabtageen ciloleucel, lisocabtageen maraleucel, tisagenlecleucel), CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking , monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking, alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, eribuline, hydroxycarbamide, ivosidenib, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, trabectedine, venetoclax).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
| CHLOLERAVACCINS | ||
|---|---|---|
|
Dukoral
|
J07AE01 | |
| HAEMOPHILUS INFLUENZAE B-VACCINS | ||
|---|---|---|
| J07AG01 | ||
| MENINGOKOKKENVACCINS | ||
|---|---|---|
|
Nimenrix, Menveo, MenQuadfi
|
J07AH08 | |
|
Bexsero, Trumenba
|
J07AH09 | |
|
NeisVac-C
|
J07AH07 | |
| KINKHOESTVACCINS | ||
|---|---|---|
| J07AJ52 | ||
| PNEUMOKOKKENVACCINS | ||
|---|---|---|
|
Prevenar 13, Prevenar 20, Vaxneuvance
|
J07AL02 | |
| TUBERCULOSEVACCINS | ||
|---|---|---|
| J07AN01 | ||
| BUIKTYFUSVACCINS | ||
|---|---|---|
|
Typhim, Typherix
|
J07AP03 | |