On-label
Toon SmPC tekstPoeder voor inj.susp. 0.75 mg + 1 ml oplosm.
Bacillus Calmette Guérin (BCG) is een levend verzwakte stam van de bovine tuberkelbacterie Mycobacterium bovis, Danish strain 1331. Vaccinatie geeft een specifiek immuniserende werking tegen tuberculose. De immuniteit die wordt verkregen, varieert. Werking na 4–6 weken. Werkingsduur: 10–15 jaar.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Actieve immunisatie tegen tuberculose |
---|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
CHLOLERAVACCINS | ||
---|---|---|
Dukoral
|
J07AE01 |
HAEMOPHILUS INFLUENZAE B-VACCINS | ||
---|---|---|
J07AG01 |
MENINGOKOKKENVACCINS | ||
---|---|---|
NeisVac-C, Nimenrix, Menveo, Bexsero
|
J07AH07 |
KINKHOESTVACCINS | ||
---|---|---|
J07AJ52 |
PNEUMOKOKKENVACCINS | ||
---|---|---|
Synflorix, Prevenar 13, Pneumo 23
|
J07AL02 |
BUIKTYFUSVACCINS | ||
---|---|---|
Typhim, Typherix, Vivotif
|
J07AP03 |
Soms (0,1-1%): vergroting van de cervicale of axillaire lymfeklier. Met name bij overdosering bij kleine kinderen kan suppuratieve lymfadenitis optreden.
Zelden (< 0,1%): gedissemineerde BCG-lupus, BCG-botinfecties of gegeneraliseerde BCG-infecties (de gebruikte stam Mycobacterium bovis is gevoelig voor de meeste tuberculostatica, maar is mogelijk minder gevoelig voor isoniazide).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Positieve reactie van Mantoux. Zwak of verstoord immunologisch systeem, zoals bij de incubatietijd van infectieziekten, maligne aandoeningen, uitputtingstoestanden en behandeling met corticosteroïden en oncolytica.
Enige dagen na vaccinatie treedt op de plaats van injectie een verharding op. Deze zal geleidelijk verminderen en vervolgens overgaan in een lokale laesie die enige weken later kan ulcereren. Deze lokale laesie geneest vanzelf en heeft geen behandeling of bandage nodig, ook het gebruik van pleisters vermijden; wel blijft een oppervlakkig litteken over, een geslaagde immunisatie wordt gekenmerkt door een zichtbaar litteken. Een positieve respons op de tuberculose huidtest hoeft geen expressie van adequate immuniteit tegen tuberculose te betekenen. Bij te diepe injectie (subcutaan) en bij weefselbeschadiging door te grote snelheid van inspuiten, is er kans op grotere laesies. Het geresuspendeerde vaccin mag niet langer dan vier uur worden bewaard. Vernietiging van resterend vaccin kan geschieden door gedurende tien minuten koken in water.
Niet beoordeeld: BCG is gevoelig voor de meeste antibiotica en in het bijzonder voor tuberculosemiddelen, hetgeen de effectiviteit negatief kan beïnvloeden. Intravesicale instillatie moet worden uitgesteld of gestaakt tot de behandeling met het antibioticum is beëindigd.
Interacties vaccins algemeen
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.