On-label
Toon SmPC tekstSuspensie voor injectie; wegwerpspuit 0,5 ml.
Bevat polysacchariden uit 10 typen (Synflorix) of 13/23 typen (Prevenar) en is geconjugeerd aan difterietoxine. Het geeft geen immuniteit tegen andere serotypen van streptococcus pneumoniae
Geen informatie
RIJKSVACCINATIEPROGRAMMA Pneumokokken |
---|
Immunisatie pneumokokken: Afwijkende schema's (Niet RVP): |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
CHLOLERAVACCINS | ||
---|---|---|
Dukoral
|
J07AE01 |
HAEMOPHILUS INFLUENZAE B-VACCINS | ||
---|---|---|
J07AG01 |
MENINGOKOKKENVACCINS | ||
---|---|---|
NeisVac-C, Nimenrix, Menveo, Bexsero
|
J07AH07 |
KINKHOESTVACCINS | ||
---|---|---|
J07AJ52 |
TUBERCULOSEVACCINS | ||
---|---|---|
J07AN01 |
BUIKTYFUSVACCINS | ||
---|---|---|
Typhim, Typherix, Vivotif
|
J07AP03 |
Zeer vaak (> 10%): reacties op de injectieplaats, koorts > 38°C, prikkelbaarheid, huilen, dufheid, rusteloosheid, slaperigheid, verminderde eetlust, braken, diarree. Vaak (1-10%): op de plaats van toediening: zwelling, induratie, erytheem en gevoeligheid van het geïnjecteerde ledemaat (arm of been), koorts > 39°C. Soms (0,1-1%): huiduitslag, urticaria. Koorts > 40°C, met name na boosterdosis. Zelden (0,01-0,1%): anafylactische/anafylactoïde reacties (zoals shock, angioneurotisch oedeem, bronchospasme, dyspneu, gezichtsoedeem), (febriele) insulten, hypotoon-hypotensieve respons, allergische dermatitis, atopische dermatitis, eczeem. Zeer zelden (< 0,01%): erythema multiforme, lymfanodenopathie gelokaliseerd in het gebied rond de injectieplaats. Verder zijn gemeld: apneu bij zeer premature kinderen (≤ 28 w. zwangerschap).
Na de boostervaccinatie zijn ook gemeld: hoofdpijn, misselijkheid.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Acute ernstige ziekte met koorts. Overgevoeligheid voor één van de dragereiwitten.
De bescherming tegen otitis media is substantieel lager dan tegen invasieve ziekten. Gegevens over veiligheid en immunogeniciteit zijn nog niet beschikbaar voor kinderen die meer kans lopen op pneumokokkeninfecties zoals kinderen met slecht functionerende milt, HIV-infectie, maligniteiten en nefrotisch syndroom. Het vaccin vervangt niet het 23-valent pneumokokken-polysaccharidevaccin bij kinderen ouder dan twee jaar met aandoeningen die meer kans geven aan invasieve ziekten door Streptococcus pneumoniae zoals sikkelcelanemie, asplenie, HIV-infectie, chronische ziekten, en immuungecompromitteerden; indien van toepassing een interval van ten minste acht weken aanhouden tussen de toediening van Prevenar 13 of Synflorix en het 23-valent vaccin. Aanbevolen wordt profylactisch antipyretische medicatie toe te dienen bij gelijktijdige toediening met vaccins met hele pertussiscellen en bij epileptische stoornissen of koortsstuipen in de voorgeschiedenis; er zijn echter aanwijzingen dat profylactische toediening van paracetamol de immunorespons op Synflorix en Prevenar13 kan reduceren. Bij de toediening van de primaire immunisatieserie aan zeer premature kinderen (geboren ≤ week 28 van de zwangerschap) ademhalingscontrole gedurende 48–72 uur overwegen vanwege het potentiële risico van apneu, vooral bij kinderen met een voorgeschiedenis van onvoldoende rijping van de longen; aangezien het voordeel van vaccinatie groot is bij deze groep kinderen, de vaccinatie niet onthouden of uitstellen.
Prevenar en Synflorix zijn niet uitwisselbaar. Bij abusievelijke verwisseling van de vaccins is het echter niet nodig om extra te vaccineren. Indien de verwisseling plaatsvond bij de laatste vaccinatie van de serie, wordt de serie goedgekeurd; er wordt geen extra vaccinatie gegeven
Indien de serie nog niet is voltooid, dient:
- Bij kinderen < 1 jaar: serie voltooien met voor het kind geindiceerde merk vaccin
- Bij kinderen 1-2 jaar: serie voltooien tot een 1 + 1 schema van 1 merk vaccin, dus met het vaciin van het merk dat al gegeven is.
Kinderen met hypo-of asplenie:
Voor kinderen met (functionele) hypo- of asplenie wordt aanbevolen met het 13-valente vaccin Prevenar 13® te vaccineren. Indien een kind gevaccineerd is met het 7- of 10-valente vaccin en het blijkt een (functionele) hypo- of asplenie te hebben, wordt aanbevolen alsnog te vaccineren met Prevenar 13®. Indien de (functionele) hypo- of asplenie bekend is voor de start van de RVP-vaccinaties, wordt het kind op de leeftijd van 6-9 weken, 4 en 11 maanden met Prevenar 13® gevaccineerd in plaats van met het 10-valente vaccin Synflorix®. Als de diagnose gesteld wordt tijdens de RVP-vaccinatieserie, wordt de serie met Synflorix® afgemaakt en worden vervolgens alsnog 2 doses Prevenar 13® toegediend. Kinderen met (functionele) hypo- of asplenie dienen na de leeftijd van 2 jaar tevens met het 23-valente polysaccharidevaccin Pneumo 23®/Pneumovax 23® te worden gevaccineerd met een interval van ten minste 2 maanden.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.