Gesubstitueerd benzimidazolderivaat. Remt selectief het maagzuurproducerende enzym H+/K+-ATP-ase (de zgn. protonpomp) in de pariëtale cel van de maagmucosa. In de pariëtale cel vindt omzetting plaats in de actieve sulfonamidevorm. Zowel de basale als de gestimuleerde maagzuursecretie wordt (dosisafhankelijk) geremd. Het secretieremmend effect houdt tot 24 uur aan. Het effect van protonpompremmers bij de eradicatie van Helicobacter pylori berust waarschijnlijk op een verhoging van de lokale pH, waardoor de effectiviteit van antibiotica toeneemt.
De kinetiek bij 2-16 jarigen verschilt niet van die van volwassenen, noch tussen orale en IV toediening. De volgende (mean ± SD) parameters zijn gevonden (Kearns 2008):
Oraal |
IV |
|
---|---|---|
Tmax (uur) | 2,54 ± 0,72 | 0,34 ± 0,12 |
Cmax (mg/l) | 2,97 ± 1,51 | 8,04 ± 3,21 |
T1/2 (uur) | 1,27 ± 1,29 | 1,22 ± 0,68 |
Cl/F, Cl (l/uur/kg) | 0,26 ± 0,2 | 0,20 ± 0,23 |
Vd/F, Vd (l/kg) | 0,24 ± 0,09 | 0,22 ± 0,14 |
De volgende mediane (range) PK paramaters zijn gevonden bij 20 kinderen 1 maand tot 5 jaar na intraveneuze toediening (Pettersen et al. 2009):
t½ (uur) | 2,0 (0,7-11,8) |
Cl (L/uur/kg) | 0,14 (0,01-0,26) |
Vss (L/kg) | 0,22 (0,09-0,52) |
De volgende (mean±SD) PK parameters zijn gevonden bij 40 overwegend prematuur geboren neonaten (3 a terme neonaten) na orale toediening (Ward et al. 2010):
1,25 mg | 2,5 mg | |
GA (Weken), Mediaan (range) | 29 (23,5-40) | 28 (23-41) |
PNA (Weken), Mediaan (range) | 7,7 (1,3-17,7) | 8 (1,3-19,6) |
t½ (uur) | 3,1 ± 1,5 | 2,7 ± 1,1 |
Cl/F (l/uur/kg) | 0,21 ± 0,12 (0,04-0,42) | 0,23 ± 0,21 (0,03-0,92) |
Vd (l/kg) (berekend) |
0,94 | 0,90 |
Oraal:
Gastro-oesofageale reflux ziekte: Off-label
Reflux oesofagitis:
<12 jaar: Off-label
≥12 jaar: On-label
Intraveneus: off-label
Tablet maagsapresistent (als Na-zout-1.5-water) 20 mg, 40 mg
Poeder voor inj.vlst. (als Na-zout-1.5-water) 40 mg
Gastro-oesofageale reflux ziekte |
---|
Reflux oesophagitis |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Er is een geval van acute pancreatitis gerapporteerd
Vaak (1-10%): benigne maagpoliepen. Bij injecties: tromboflebitis op de toedieningsplaats.
Soms (0,1-1%): slaapstoornis. Hoofdpijn, duizeligheid. Diarree, misselijkheid, braken, opgeblazen gevoel, obstipatie, droge mond, buikpijn. Huiduitslag, exantheem, erupties, jeuk. Asthenie, vermoeidheid. Fractuur van heup, pols, wervelkolom. Stijging leverenzymen (transaminasen, γ-GT).
Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheid (inclusief urticaria, angio-oedeem, anafylactische shock). Hyperlipidemie, gewichtsverandering. (Verergering van) depressie. Visusstoornis. Smaakstoornis. Verhoogde waarden bilirubine. Agranulocytose. Artralgie, myalgie. Gynaecomastie. Verhoogde lichaamstemperatuur, perifeer oedeem.
Zeer zelden (< 0,01%): trombocytopenie, leukopenie, pancytopenie. Desoriëntatie.
Verder zijn gemeld: hyponatriëmie, hypomagnesiëmie, hypocalciëmie, hypokaliëmie. Spierspasmen. Hallucinaties, (verergering van) verwardheid. Paresthesie. Hepatocellulaire schade, geelzucht, leverfalen. Subacute cutane lupus erythematosus (SCLE), Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse (Lyell-syndroom), erythema multiforme, fotosensibilisatie. Interstitiële nefritis. Microscopische colitis.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid voor gesubstitueerde benzimidazolen (zoals andere protonpompremmers, domperidon, albendazol).
Bij kinderen met obesitas wordt op basis van beperkte gegevens aangeraden om te doseren op basis van het totale lichaamsgewicht. Het verdelen van de dosis over 2 giften per dag kan overwogen worden (Ross et al. 2015).
Bij opvallend weinig werkzaamheid kan sprake zijn van een CYP2C19-polymorfisme.
Protonpompremmers worden geassocieerd met zeer zeldzame gevallen van subacute cutane lupus erythematosus (SCLE). Indien leasies optreden, vooral bij aan zonlicht blootgestelde huid én bij gepaardgaande gewrichtspijn, dient men direct medische hulp te zoeken en te overwegen om de behandeling te staken. Bij SCLE na behandeling met een protonpompremmer kan het risico op SCLE na gebruik van een andere protonpompremmer verhoogd zijn.
Bij alarmsymptomen zoals fors onbedoeld gewichtsverlies, veelvuldig braken, dysfagie, hematemese of melaena) een maligne aandoening uitsluiten. Pantoprazol kan de symptomen van maagcarcinoom maskeren.
Bij ernstig gestoorde leverfunctie, de leverenzymwaarden regelmatig controleren, m.n. tijdens langdurige behandeling. Bij stijging van de leverenzymwaarden, de behandeling staken.
Protonpompremmers vermeerderen de kans op gastro-intestinale bacteriële infecties, bijvoorbeeld door Salmonella, Campylobacter en Clostridioides difficile.
Bij langdurig gebruik van protonpompremmers kan ernstige hypomagnesiëmie optreden. Wees alert op tekenen van hypomagnesiëmie zoals tetanie, vermoeidheid, delier, convulsies, duizeligheid en ventriculaire aritmieën. Overweeg regelmatige controle van de magnesiumspiegel bij combinatie met digoxine of andere middelen die de magnesiumspiegel kunnen verlagen (zoals diuretica).
Tevens kunnen de waarden van de gastrinespiegel verdubbelen en kan de absorptie van vitamine B12 verminderen als gevolg van hypo- of achloorhydrie. Bij langdurig gebruik is het advies om regelmatig te controleren.
Protonpompremmers vermeerderen mogelijk de kans op fracturen, met name bij ouderen of bij aanwezigheid van andere risicofactoren.
Een langdurige behandeling (vooral > 1 jaar) regelmatig beoordelen.
Gedurende ten minste 5 dagen voor chromogranine A (CgA)-metingen de behandeling met pantoprazol tijdelijk staken. Als 5 dagen na stoppen de CgA- en gastrinespiegels niet genormaliseerd zijn, de CgA-meting 14 dagen na stoppen met pantoprazol opnieuw doen.
Bij matige tot ernstige lever- en nierfunctiestoornissen pantoprazol niet gebruiken in combinatietherapie voor de eradicatie van Helicobacter pylori, omdat hierbij de veiligheid en werkzaamheid niet is vastgesteld.
Pantoprazol is substraat voor CYP2C19 en CYP3A4.
Niet relevant:
Pantoprazol verlaagt de concentratie van: dabigatran.
Niet beoordeeld:
De concentratie kan dalen door hypericum (sint-janskruid) en rifampicine.
Bij combinatie met een VKA zijn enkele gevallen van stijging van de INR gemeld.
Interacties protompompremmers algemeen:
Relevant:
Protonpompremmers verlagen de absorptie van: cefuroxim, posaconazolsuspensie, bepaalde tyrosinekinaseremmers (acalabrutinib, bosutinib, ceritinib, dacomitinib, dasatinib, erlotinib, gefitinib, lapatinib, neratinib, pazopanib,selpercatinib) sotorasib of ulipristal als noodanticonceptie (Ellaone®). De combinatie moet worden vermeden.
De absorptie van ketoconazol en itraconazolcapsules neemt af; aangeraden wordt ketoconazol of itraconazolcapsules met een zure koolzuurhoudende frisdank (zoals cola) in te nemen.
De effectiviteit van atazanavir, ledipasvir, rilpivirine of velpatasvir kan afnemen.
Overig effect: de concentratie van methotrexaat en de inactieve 7-hydroxy-metaboliet kan stijgen; dit is gemeld voor 'high dose' methotrexaat. Staak de protonpompremmer tijdelijk rondom de methotrexaatkuur.
Niet relevant:
Protonpompremmers verlagen de absorptie van: alpelisib, entrectinib, ibrutinib, mycofenolzuur, palbociclib, riociguat, ulipristal bij vleesbomen (Esmya®) en vismodegib.
Het trombocytenaggregatieremmende effect van prasugrel kan afnemen.
De binding van fosfaat aan calciumcarbonaat kan worden geremd.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
H2-ANTAGONISTEN | ||
---|---|---|
A02BA01 | ||
A02BA03 | ||
A02BA02 |
PROTONPOMPREMMERS | ||
---|---|---|
Nexium
|
A02BC05 | |
Losec, Losec MUPS, Pedippi. Appizmit
|
A02BC01 |
OVERIGE MIDDELEN BIJ ULCUS PEPTICUM EN OESOFAGEALE REFLUX | ||
---|---|---|
Gaviscon, Rennie Duo
|
A02BX13 | |
Peptonorm
|
A02BX02 |