Rifamycine-derivaat. Rifampicine werkt bactericide door het blokkeren van het DNA-afhankelijke RNA-polymerase bij gevoelige bacteriën. Het werkingsspectrum is smal. Rifampicine is werkzaam in zowel de extra- als de intracellulaire ruimten. Omdat resistentie snel kan optreden wordt rifampicine altijd in combinatietherapie toegepast. Tegen rifampicine resistente bacteriën vertonen geen kruisresistentie ten opzichte van andere antibiotica, met uitzondering van de rifamycine-groep.
Doorgaans gevoelig zijn: Mycobacterium tuberculosis, Mycobacterium leprae, andere atypische species van Mycobacterium (in variabele mate), en sommige andere Gram-positieve (o.a. stafylokokken en Bacillus anthracis) en Gram-negatieve bacteriën.
In vitro zijn ook gevoelig: Brucella spp., Neisseria meningitidis en Staphylococcus aureus.
(Een verworven) resistentie kan een probleem zijn bij (o.a.): Haemophilus influenzae,, Neisseria gonorrhoeae, Legionella pneumophila en Listeria monocytogenes.
Intrinsiek resistent zijn: de Enterobacteriaceae, Acinetobacter spp. en Pseudomonas spp.
Geen informatie
Tuberculose: on-label
Niet tuberculose:
Lepromateuze lepra: On-label,
Overige infecties: Off-label
Capsule 150 mg, 300 mg
Poeder voor infusieopl. 600 mg + 10 ml oplosm.
Susp. oraal 20 mg/ml
Ga snel naar:
Tuberculose |
---|
|
Infecties bij cystische fibrose |
---|
|
Niet-tuberculose |
---|
|
Profylaxe van meningokokkose |
---|
Profylaxe van Haemophilus influenzae Type B (HiB) meningitis |
---|
Aanpassingen als volgt:
Zeer vaak (> 10%): koorts, rillingen.
Vaak (1-10%): misselijkheid, braken, buikpijn, opgeblazen gevoel, anorexie. Vermoeidheid, slaperigheid, duizeligheid, licht gevoel in het hoofd, hoofdpijn. Jeuk (met of zonder huiduitslag), urticaria. Opvliegers. Reversibele trombocytopenie en trombocytopenische purpura (voornamelijk bij intermitterende therapie). Asymptomatische stijging van bilirubine en leverenzymwaarden (ASAT, ALAT). Verkleuring (geel, oranje, rood en/of bruin) van tanden en lichaamsvloeistoffen en afscheidingen zoals urine, feces, speeksel, sputum, tranen en zweet. Roodheid van de ogen.
Soms: (0,1-1%): diarree. Voorbijgaande leukopenie.
Zelden (0,01-0,1%): circulatoir collaps, shock, oedeem. Icterus, hepatitis, hepatorenaal syndroom. Inductie of verergering porfyrie. Spierzwakte, ataxie. Verwardheid. Visuele stoornis, exsudatieve conjunctivitis. Ernstige huidreacties zoals Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), exfoliatieve dermatitis, toxische epidermale necrolyse (TEN), pemfigoïde reacties en het DRESS-syndroom (geneesmiddelreactie met eosinofilie en systemische symptomen). Vasculitis. Hemolyse, hemolytische anemie, agranulocytose en eosinofilie. Acuut nierfalen ten gevolge van hemoglobinurie, hematurie, acute interstitiële nefritis, glomerulonefritis en acute tubulaire necrose. Menstruatiestoornissen waaronder amenorroe. Inductie van een Addison-crisis (bij patiënten met deze ziekte).
Zeer zelden (< 0,01%): erosieve gastritis, pseudomembraneuze colitis.
Verder zijn gemeld: bloeddrukdaling, diffuse intravasale stolling. Vitamine K-afhankelijke coagulopathie. Anafylaxie. Pancreatitis. Hemorragie. Hersenbloedingen, al dan niet fataal, na continuering of hervatting van de therapie na het optreden van purpura. Postpartumbloeding, foetale-maternale bloeding. Dyspneu, piepende ademhaling. Myopathie, botpijn. Psychotische stoornis. Bijnierinsufficiëntie bij een pre-existente aangetaste bijnierfunctie. Hypothyroïdie (door toegenomen klaring van thyroxine door de lever en excretie van mono-joodthyronine). Hyperbilirubinemie, cholestase. Toegenomen waarde alkalische fosfatase (vooral bij kinderen en meer uitgesproken bij combinatie met isoniazide). Overmatig blozen. Allergische dermatitis, acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP). Bij gebruik van de suspensie ook: astmatische episoden en anafylactische symptomen bij patiënten gevoelig voor metabisulfiet. Bij gebruik van de infusievloeistof ook: flebitis en pijn op de infusieplaats.
Bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een tijdelijke onderbreking kan een influenza-achtig syndroom ('griep-syndroom') ontstaan met koorts, koude rillingen, soms hoofdpijn, duizeligheid en pijn in het bewegingsapparaat, in zeldzame gevallen gevolgd door trombocytopenie, purpura, dyspneu, astma-achtige aanvallen, hemolytische anemie, shock en acuut nierfalen. Deze complicaties kunnen echter ook onafhankelijk van het griep-syndroom optreden (zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
In verband met resistentie ontwikkeling geen monotherapie.
Leverfunctie controleren bij langdurig gebruik. Dosis aanpassen bij kinderen met een verminderde leverfunctie.
Controles: bepaal vóór aanvang van de behandeling leverenzymwaarden, bilirubine, serumcreatinine, volledige bloedwaarden en het aantal bloedplaatjes. Bij langdurig gebruik en bij leverfunctiestoornissen ook het bloedbeeld volgen.
Leverfunctie: wees voorzichtig bij verminderde leverfunctie; bij deze patiënten tijdens de therapie wekelijks, of iedere 2 weken, ALAT en ASAT controleren en eventueel de rifampicinespiegel bepalen voor optimalisering van de dosis. Bij een normale leverfunctie stijgen de transaminasespiegels vaak gedurende de eerste weken van de behandeling tot boven de ULN ('upper limit of normal range'); deze dalen meestal vanzelf gedurende de derde behandelmaand, zonder de behandeling te onderbreken. Voer ook leverfunctietesten uit als koorts, braken, geelzucht of andere verslechtering van de conditie van de patiënt daarna optreedt. Ook hyperbilirubinemie kan ontstaan, op cellulair niveau van de uitscheidingswegen van de lever, door competitie van rifampicine en bilirubine. Een matige toename van bilirubine en/of transaminasewaarden is op zichzelf geen indicatie om de behandeling te onderbreken; herhaal de leverfunctietesten en volg de trends van de waarden in relatie tot de klinische conditie van de patiënt. Het wordt aanbevolen de behandeling met rifampicine te staken als de leverfunctie niet naar de normale waarden terugkeert of als de transaminasen 5× de ULN overstijgen. Indien de leverfunctie tot normaalwaarden is teruggekeerd, de leverfunctie dagelijks volgen totdat de onderhoudsbehandeling is bereikt; hierna gedurende twee weken wekelijks testen en daarna gedurende zes weken iedere 2 weken. Hierna de leverfunctie periodiek volgen. Bij signalen van leverbeschadiging de behandeling met rifampicine staken. Bij patiënten met chronische leverziekten, bij alcoholici en bij ondervoede patiënten het therapeutisch nut van de behandeling afwegen tegen de risico's van verdere leverbeschadiging. Wees zeer voorzichtig bij prematuren en neonaten omdat hun leverenzymsysteem nog niet volledig ontwikkeld is. De combinatie van rifampicine met isoniazide en/of pyrazinamide vermeerdert de kans op bijwerkingen op de lever.
Rifampicine kan vitamine K-afhankelijke coagulopathie en ernstige bloedingen veroorzaken. Monitor bij patiënten met een groter risico op bloedingen op het optreden van coagulopathie. Overweeg indien van toepassing (vitamine K-deficiëntie, hypoprotrombinemie) toediening van aanvullende vitamine K.
Ernstige acute overgevoeligheidsreacties: de behandeling onmiddellijk staken en nooit meer hervatten als (de eerste tekenen van) ernstige acute overgevoeligheidsreacties optreden zoals dyspneu en astma-achtige aanvallen, koorts, lymfadenopathie, purpura, nierfalen, shock, en afwijkingen van de lever of van de bloedcellijnen (hemolytische anemie, eosinofilie of trombocytopenie). Bij symptomen van AGEP, SJS of TEN de behandeling ook onmiddellijk staken. Fatale gevallen van DRESS-syndroom (geneesmiddelexantheem met eosinofilie en systemische symptomen) zijn gemeld; vroege uitingen hiervan als koorts, lymfadenopathie, eosinofilie en leverafwijkingen kunnen aanwezig zijn zonder dat er huiduitslag is.
Influenza-achtige symptomen: Bij intermitterende therapie of bij hervatting van de therapie na een onderbreking kunnen influenza-achtige symptomen voorkomen, die een voorbode kunnen zijn van ernstige complicaties (zie rubriek Bijwerkingen). De frequentie varieert en kan oplopen tot 50% van de patiënten die wekelijks ≥ 25 mg/kg rifampicine krijgen. Overweeg bij optreden van influenza-achtige verschijnselen bij intermitterende therapie over te schakelen naar dagelijkse medicatie, hierbij insluipend doseren (zie rubriek Dosering).
Verkleuring: urine, zweet, speeksel, traanvocht en feces kunnen geel, oranje, rood en/of bruin verkleuren. Waarschuw de patiënt dat dit blijvende verkleuring van kleding en zachte contactlenzen kan geven.
Cholestase: Milde tot ernstige cholestase is gemeld. Instrueer de patiënt om onmiddellijk contact op te nemen bij het ervaren van symptomen zoals jeuk, gebrek aan eetlust, zwakte, misselijkheid, braken, buikpijn en gele verkleuring van ogen, huid of donkere urine. Staak de behandeling met rifampicine als cholestase is bevestigd. De uitscheiding van contrastmiddelen via de gal kan verminderen door rifampicine, daarom deze testen uitvoeren vóór de (ochtend)dosis van rifampicine.
Microbiologische methoden voor de bepaling van de plasmaconcentraties van foliumzuur en cyanocobalamine (vitamine B12) kunnen niet gebruikt worden tijdens de behandeling met rifampicine, omdat rifampicine in competitie is met bilirubine en broomsulfaleïne. Om fout-positieve reacties te voorkomen de broomsulfaleïne test uitvoeren de ochtend vóór toediening van rifampicine óf 24 uur na de laatste toediening van rifampicine
Rifampicine induceert vrijwel alle CYP-enzymen (CYP3A4 het sterkst en CYP2D6 het zwakst); het induceert ook P-gp, OCT en UGT. Rifampicine remt de transporters OATP1B1 en OATP1B3.
Relevant:
Rifampicine verlaagt de concentratie van: CYP3A4-inductoren, en van amiodaron, amitriptyline, apremilast, ataluren, atovaquon, avatrombopag, bosentan, brivaracetam, cannabis, cannabidiol, carbamazepine, caspofungine, celiprolol, bepaalde corticosteroïden (cortison, dexamethason, fludrocortison, hydrocortison, methylprednisolon, prednisolon, prednison), VKA's, dabigatran, dapson, deferasirox, digoxine, edoxaban, fenytoïne, fluconazol, fluvastatine, bepaalde HCV-middelen (sofosbuvir, ledipasvir, velpatasvir, voxilaprevir), bepaalde HIV-middelen (HIV-proteaseremmers, cabotegravir, dolutegravir, efavirenz, etravirine, maraviroc, nevirapine, raltegravir, rilpivirine, cobicistat, doravirine), itraconazol, ixazomib, ketoconazol, lamotrigine, leflunomide, letermovir, mexiletine, nortriptyline, olanzapine, pitolisant, posaconazol, (es)omeprazol, ozanimod, regorafenib, roflumilast, selexipag, sonidegib, bepaalde SSRI’s (citalopram, escitalopram, sertraline), teriflunomide, theofylline, thyreomimetica, tivozanib, tizanidine, trabectedine, valproïnezuur, vandetanib, vemurafenib, verapamil, voriconazol en vortioxetine.
Rifampicine verlaagt de AUC van regorafenib en vandetanib, en verhoogt de AUC van de actieve metabolieten.
Niet relevant:
Rifampicine verlaagt de concentratie van: CYP3A4-inductoren, en van alectinib, asciminib, canagliflozine, clindamycine, dapagliflozine, diltiazem, enzalutamide, ertugliflozine, exemestaan, filgotinib, ifosfamide, linagliptine, mirabegron, morfine, mycofenolzuur, naloxegol, oxcarbazepine, repaglinide, saxagliptine, talazoparib, terbinafine en tramadol.
Rifampicine verlaagt de blootstelling aan monomethylauristatine E (MMAE), een component van brentuximab vedotin, enfortumab vedotin en polatuzumab vedotin.
Rifampicine verhoogt de concentratie van: empagliflozine.
Overig effect: het trombocytenaggregatieremmende effect van clopidogrel kan toenemen.
Niet beoordeeld:
Kan de werking verminderen van diazepam, nitrazepam, β-blokkers, en sulfonylureumderivaten.
Isoniazide verhoogt het risico op hepatotoxische reacties.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
ANTIBIOTICA | ||
---|---|---|
Mycobutin
|
J04AB04 |
HYDRAZIDEN | ||
---|---|---|
J04AC01 |
OVERIGE TUBERCULOSEMIDDELEN | ||
---|---|---|
Sirturo
|
J04AK05 | |
Myambutol
|
J04AK02 | |
J04AK01 |