Humane normale immunoglobuline bevat voornamelijk functioneel intacte immunoglobuline G (IgG) met een breed spectrum aan antilichamen tegen infectieuze agentia. Bevat de IgG-antilichamen die aanwezig zijn in de normale populatie. Kan abnormaal lage IgG-niveaus herstellen tot normaal. Het werkingsmechanisme bij andere indicaties dan vervangingstherapie is niet volledig verklaard, maar omvat immunomodulatoire effecten.
Na intraveneuze toediening is humaan normaal immunoglobuline onmiddellijk en volledig beschikbaar met een relatief snelle distributie naar plasma en extravasculaire vloeistof. Binnen ongeveer 3 tot 5 dagen wordt een evenwicht bereikt tussen de intra- en extravasculaire compartimenten. IgG en IgG-complexen worden afgebroken in de cellen van het reticuloendotheliale systeem en worden vervolgens opgenomen door het lichaam en opgenomen in andere eiwitten of gekataboliseerd. Daarom worden IgG's niet gemetaboliseerd door leverenzymen of uitgescheiden door de nieren of de lever.
Er worden geen verschillen in farmacokinetische eigenschappen verwacht bij pediatrische patiënten. Uit de huidige gegevens blijkt dat het farmacokinetische profiel van pediatrische patiënten (>3 jaar) vergelijkbaar is met dat van volwassenen. Gegevens over de farmacokinetiek bij jongere kinderen ontbreken.
Een samenvatting van de farmacokinetische (PK) parameters zoals vermeld in de SmPC's van de geregistreerde producten
Leeftijd | 3-18 jaar |
---|---|
t½ (dagen) gemiddeld* | 33,9 |
Cmax (g/l) gemiddeld | 14,2 |
Vd (l) gemiddeld | 4,57 |
Total Cl (l/dag), gemiddeld | 0,088 |
* De halfwaardetijd kan variëren van patiënt tot patiënt, vooral bij primaire immunodeficiëntie.
Uitsluitend na overleg met immunoloog/hematoloog/neuroloog.
De precieze samenstelling van de IgG subklassen verschilt per preparaat. Ook de hoeveelheid IgA verschilt tussen de preparaten.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Primaire en secundaire immunodeficientie, ITP, Kawasaki, Guillain-Barré, MMN, CIDP, congenitale aids, behandeling infecties na SCT: On-label
Overige indicaties: off-label
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Infusievloeistof 50 mg/ml; 100 mg/ml
Poeder voor infusieopl. (humaan) 50 mg/ml
De precieze samenstelling van de IgG subklassen verschilt per preparaat. Ook de hoeveelheid IgA verschilt tussen de preparaten.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
LET OP: |
---|
|
Primaire immuundeficientie |
---|
|
Secundaire immuundeficiëntie, hypogammaglobulinemie na allogene beenmergtransplantatie |
---|
|
Syndroom van Guillain-Barré, agamma-, hypogammaglobulinemie en overige dysimmunoglobulinemieen, auto-immuun encephalitis. |
---|
Ziekte van Kawasaki |
---|
Idiopathische trombocytopenische purpura |
---|
|
Ziekte van Kawasaki met decompensatio cordis |
---|
Hyperbilirubinemie veroorzaakt door bloedgroepantagonisme |
---|
|
Multifocale Motorische Neuropathie (MMN), Chronische inflammatoire demyeliniserende polyneuropathie (CIDP) |
---|
Juveniele dermatomyositis (JDM) |
---|
|
Congenitale aids |
---|
Vasculitis |
---|
Rejectie na niertransplantatie |
---|
|
AB0 incompatibele niertransplantatie |
---|
Myasthenia gravis (auto-immuun) |
---|
Toxische shock syndroom (TSS) en necrotiserende fasciitis (NF) |
---|
|
Profylaxe na blootstelling aan mazelen |
---|
|
Profylaxe vóór blootstelling aan mazelen |
---|
|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Gevallen van acute nierinsufficiëntie zijn gemeld bij patiënten die een IVIg-therapie volgen. In geval van een verminderde nierfunctie moet een stopzetting van de toediening van IVIg worden overwogen.
Bij kinderen met risico op nierfalen mag de infusiesnelheid niet hoger zijn dan 4,8 ml/kg/uur.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Bij toediening van intraveneuze immunoglobulines treden zelden bijwerkingen op. De meest voorkomende bijwerking bij kinderen en adolescenten is hoofdpijn (SmPC Octagam) Gemeld zijn koorts, gewrichtsklachten, misselijkheid, braken, infusie reacties en exantheem. Anafylactische reacties zijn zeldzaam en treden vooral op bij patiënten met IgA-deficiëntie of antistoffen tegen IgA.
Hoge doseringen IVIG (zoals bij Kawasaki) worden in verband gebracht met het vaker optreden van heomolytische reacties (SmPC Privigen).
Bij baby's en jonge kinderen met (nog niet gediagnosticeerde) fructose-intolerantie kan de hulpstof sorbitol aanleiding geven tot een soms fataal verlopende reactie. Sommige typen bloedglucosemeter interpreteren de hulpstof maltose ten onrechte als glucose.
Na toediening van maltose bevattende IVIG preparaten is bij kinderen en adolescenten is glycosurie opgetreden. Maltose wordt in de niertubuli omgezet in glucose a en teruggeresorbeerd. Dit proces is leeftijdsafhankelijk. (SmPC Ig Vena)
Zeer vaak (> 10%): hoofdpijn (incl. sinushoofdpijn, migraine, spanningshoofdpijn). Misselijkheid, braken, diarree. Hoest. Huidaandoeningen incl. jeuk, urticaria. Pijn in een ledemaat, rug, nek, gewricht, aangezicht. Koorts, rillingen, vermoeidheid, griepachtige ziekte (waaronder nasofaryngitis, faryngolaryngeale pijn, blaarvorming in de orofarynx, beklemming van de keel).
Vaak (1-10%): tachycardie, palpitaties, hypotensie, hypertensie, (overmatig) blozen of zweten, opvliegers, vasculitis, hyperemie, nachtzweten. Dyspneu (incl. borstpijn en pijnlijke ademhaling), bronchitis, rinorroe. Buikpijn, dyspepsie. (Draai–)duizeligheid. Asthenie, malaise, rigor. Lymfadenopathie. Botpijn, spierpijn, -spasmen en -stijfheid. Conjunctivitis. Angst, slapeloosheid. Overgevoeligheidsreactie, jeuk, urticaria, dermatitis, erytheem, maculopapuleuze uitslag, schilferende huid. Hemolyse, (hemolytische) anemie, anisocytose (incl. microcytose), leukopenie. Verlaagde hematocrietwaarde. Hyperbilirubinemie, verhoogde waarden van ALAT, ASAT, LDH. Zwelling en pijn op de toedieningsplaats.
Soms (0,1-1%): aseptische meningitis (zie ook de rubriek Waarschuwingen en Voorzorgen), somnolentie, paresthesie, tremor, evenwichtsstoornis, geheugenverlies, spraakstoornis, smaakstoornis, prikkelbaarheid. Koud gevoel in de ledematen, hypothermie, oppervlakkige (trombo)flebitis. Pijn op de borst. trombose, CVA, cerebraal infarct. (Verergering van) astma, bloedneus. Stomatitis, abdominale distensie. Angio-oedeem, erythemateuze huiduitslag, papuleuze huiduitslag, dermatitis, eczeem, koud zweet, blauwe plekken, fotosensibilisatie. Infecties zoals (chronische) sinusitis, bovensteluchtweginfectie, infectie van de urinewegen, schimmelinfectie. Oogpijn, zwelling van het oog, wazig zien, fotofobie, maculopathie. Oorpijn, vloeistof in middenoor. Spierkrampen en spierzwakte (bij MMN). Anorexie. Schildklierstoornis. Trombocytose, neutropenie, verlaagd hemoglobine, Coombs-test positief. Verhoogde waarden van cholesterol, creatinine in het bloed, ureum en proteïnurie.
Zeer zelden (< 0,01%): transfusiegerelateerde acute longschade (TRALI; zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). TIA, myocardinfarct. (Pseudo)hyponatriëmie, hyponatriëmische encefalopathie bij infusie van intraveneuze vloeistoffen die glucose bevatten.
Verder zijn gemeld: anafylactoïde of anafylactische reactie (incl. shock, meer kans bij IgA-deficiëntie of IgA-antistoffen). Cutane lupus erythematodes. Cyanose, (niet–cardiogeen) longoedeem, longembolie. Trombocytopenie. Hepatitis. Nierfalen. Alopecia, oedeem.
Toediening tijdens een infectie leidt soms na enige uren tot een algeheel gevoel van malaise en verhoging van de lichaamstemperatuur tot 39–40°C. In de regel verdwijnt dit na 24 uur. Acute nierfunctiestoornis is gemeld, veelal bij patiënten met risicofactoren zoals reeds bestaande nierfunctiestoornis, hogere leeftijd (> 65 j.), diabetes mellitus, hypovolemie, overgewicht en gebruik van nefrotoxische middelen.
Bij baby's en jonge kinderen met (niet-gediagnosticeerde) fructose-intolerantie geeft de hulpstof sorbitol soms aanleiding tot een fataal verlopende reactie.
Bij Privigen is na een wijziging in het productieproces (vermindering van isoagglutininen) uit een veiligheidsstudie gebleken dat er minder gevallen van hemolytische anemie optreden ten opzichte van vóór deze wijziging. Zie voor details de productinformatie via CBG/EMA.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Intolerantie voor humane immunoglobulinen, vooral bij selectieve IgA-deficiëntie waarbij anti-IgA-antistoffen zijn aangetoond. Flebogamma DIF: fructose–intolerantie, kinderen tot 2 jaar. Privigen: hyperprolinemie.
Bijwerkingen kunnen veelal voorkomen worden door het infuus langzamer in te laten lopen. Bij IgA antistoffen dient overleg met de immunoloog plaats te vinden.
Overgevoeligheidsreacties komen zelden voor. Anafylaxie kan optreden bij patiënten met niet detecteerbare IgA die antilichamen tegen IgA hebben of die een eerdere behandeling met humane normale immunoglobuline goed hebben verdragen. Test op anti-IgA-antilichamen bij eerdere overgevoeligheidsreacties.
Sommige bijwerkingen kunnen vaker optreden: bij hoge infusiesnelheid, bij patiënten met hypo- of agammaglobulinemie met of zonder IgA-deficiëntie, bij patiënten die voor het eerst humane normale immunoglobuline krijgen, bij wie een lange tijd verstreken is sinds de vorige infusie of een actieve infectie of onderliggende ontsteking hebben. Mogelijke complicaties kunnen vaak voorkómen worden door aanvankelijk langzaam te infunderen en patiënten tijdens de infusie zorgvuldig te bewaken: nieuwe patiënten, patiënten die eerder een ànder immunoglobulineproduct hebben gekregen en patiënten bij wie een lange tijd verstreken is sinds de vorige infusie tot een uur na de eerste infusie en andere patiënten tot ten minste 20 minuten na toediening.
Er is waarschijnlijk een verband met trombo-embolische aandoeningen die bij risicopatiënten veroorzaakt kunnen worden door een relatieve toename van de bloedviscositeit door de hoge instroom van Ig. Wees daarom voorzichtig bij aanwezige risicofactoren zoals overgewicht hoge leeftijd, langdurige immobilisatie, hypertensie, diabetes mellitus, dermatomyositis, (een voorgeschiedenis van) trombotische incidenten, meerdere cardiovasculaire risicofactoren, ernstige hypovolemie, oestrogeengebruik, verhoogde bloedviscositeit, aanwezigheid van intravasculaire verblijfskatheters (bv. centrale lijn) en wanneer hoge doses of een hoge infusiesnelheid worden gebruikt.
Niet-cardiogeen longoedeem kan optreden en kan wijzen op transfusiegerelateerde acute longschade (TRALI). TRALI wordt gekenmerkt door longoedeem, hypoxemie, ernstige ademnood, koorts bij een normale linkerventrikelfunctie. De symptomen treden doorgaans tijdens of in de eerste zes uur na een transfusie op, vaak binnen één tot twee uur. Controleer op pulmonale bijwerkingen, zo nodig behandelen met zuurstof en adequate ondersteuning van de ademhaling.
Acuut nierfalen kan optreden, in de meeste gevallen bij risicofactoren (bestaande nierinsufficiëntie, diabetes mellitus, hypovolemie, overgewicht, leeftijd > 65 jaar, gelijktijdig gebruik van nefrotoxische geneesmiddelen, sepsis, paraproteïnemie). Nierinsufficiëntie en acuut nierfalen zijn in verband gebracht met producten met hulpstoffen zoals glucose, maltose en met name sucrose. Overweeg bij risicopatiënten producten zonder deze hulpstoffen. Ter preventie van acuut nierfalen bij alle patiënten vóór toediening zorgen voor adequate hydratie, bewaking van de urineproductie, bewaking van serumcreatinine-niveaus, vermijden van gelijktijdig gebruik van lisdiuretica. Bij patiënten met risicofactoren de laagst haalbare infusiefrequentie en dosis gebruiken. Bij een verminderde nierfunctie, staken van de toediening overwegen.
Er is meer kans op aseptische meningitis syndroom (AMS) bij gebruik van hoge doses (2 g/kg); de symptomen ervan treden gewoonlijk op binnen enkele uren tot twee dagen na de behandeling en verdwijnen (zonder restverschijnselen) binnen enkele dagen na staken van de behandeling. De liquor cerebrospinalis laat vaak pleiocytose zien, voornamelijk van granulocytaire oorsprong en daarnaast verhoogde eiwitconcentraties (tot enkele honderden mg/dl). Sluit andere oorzaken van meningitis uit.
De intraveneuze IgG–producten kunnen bloedgroepantistoffen bevatten die kunnen dienen als hemolysinen; dit kan een positieve Coombs-test geven en in zeldzame gevallen hemolyse. De patiënt controleren op klinische tekenen van hemolyse; indien aanwezig overwegen de behandeling te staken. Risicofactoren voor hemolyse zijn: hoge doses IgG, andere bloedgroep dan O, onderliggende ontsteking. Kinderen met de ziekte van Kawasaki hebben bij gebruik van hoge doses eveneens meer kans op hemolyse.
De kans op overdracht van infectieuze agentia kan niet geheel worden uitgesloten.
Na injectie met immunoglobulinen kan de tijdelijke stijging van de titer van de passief overgedragen antistoffen in het bloed leiden tot fout-positieve resultaten bij serologisch onderzoek of bij de detectie van β-D-glucanen voor de diagnose van schimmelinfecties (dit kan weken aanhouden).
Een tijdelijke neutropenie en/of episoden van neutropenie kunnen optreden, soms ernstig, gewoonlijk binnen uren of dagen na toediening en verdwijnen spontaan binnen 7–14 dagen.
Geen klinische studies zijn verricht naar profylaxe vóór of na blootstelling aan mazelen. De dosering is gebaseerd op farmacokinetische berekeningen en deze geven een beschermende serumtiter.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Niet beoordeeld: de immuunrespons op levende virusvaccins (zoals bof-, mazelen-, rubella- of varicellavaccin) kan worden verzwakt. Na toediening van normaal immunoglobuline dient vaccinatie met levend virusvaccin tot ten minste 6 weken (bij voorkeur 3 maanden) erna te worden uitgesteld; bij mazelenvaccinatie kan het in acht te nemen interval oplopen tot 11 maanden, afhankelijk van de dosis immunoglobuline. Indien binnen 14 dagen na vaccinatie met levend virusvaccin toediening van normaal immunoglobuline noodzakelijk is, dient 3 maanden (bij mazelenvaccin kan het interval oplopen tot 11 maanden) na de toediening van normaal immunoglobuline te worden gerevaccineerd.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
NORMAAL HUMAAN IMMUNOGLOBULINE | ||
---|---|---|
Gammaquin, Hizentra, Hyqvia, Cuvitru
|
J06BA01 |
SPECIFIEKE IMMUNOGLOBULINEN | ||
---|---|---|
RhoPhylac, RheDQuin, Rhesonativ
|
J06BB01 | |
Hepatect CP, Uman, Zutectra, Uman Big
|
J06BB04 | |
Tetaquin
|
J06BB02 | |
Variquin
|
J06BB03 |
ANTIBACTERIELE MONOKLONALE ANTILICHAMEN | ||
---|---|---|
Zinplava
|
J06BC03 |
ANTIVIRALE MONOKLONALE ANTILICHAMEN | ||
---|---|---|
Ronapreve
|
J06BD07 | |
Synagis
|
J06BD01 |
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.