Semisynthetisch derivaat van podofyllotoxine. De voornaamste werking bestaat uit het verhinderen van het intreden van de mitose; daarnaast remt het in mindere mate de reeds begonnen mitose of voorkomt de beëindiging daarvan. Heeft geen invloed op de synthese van nucleïnezuren.
Geen informatie
Conc. voor infusieopl. 10 mg/ml
Oncologische aandoeningen |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Beenmergremming (leukopenie, trombocytopenie). Alopecia. Maag-darmstoornissen zoals anorexie, misselijkheid en braken, krampen en diarree, stomatitis. Teniposide en het oplosmiddel kunnen aanleiding geven tot anafylactoïde reacties met koorts, tachycardie, urticaria, bronchospasme en dyspneu; tevens zijn hypertensie en blozen gemeld. Neuropathie, vooral bij gelijktijdig gebruik van vincristinesulfaat. Hypotensie kan optreden bij te snelle infusie. Zelden: depressie van centrale zenuwstelsel bij hoge doses en hepatotoxiciteit.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Leverinsufficiëntie.
Extravasatie: Ernstige reacties zijn niet te verwachten.
Algemeen cytostatica: diverse cytostatica kunnen aanleiding geven tot overgevoeligheidsreacties. Een noodset (bevattende epinefrine, clemastine en hydrocortison) dient aanwezig te zijn in de behandelkamer. Daarnaast zijn specifieke antidota aanwezig in de noodset.
Het bloedbeeld dient regelmatig te worden gecontroleerd i.v.m. beenmergremming, die ook na staken van de therapie nog kan optreden. Op grond hiervan kan onderbreking van de behandeling, dosisaanpassing of verlenging van het therapievrije interval nodig zijn. Bacteriële infecties moeten worden bestreden alvorens de behandeling in te stellen. Teniposide mag niet intra-arterieel, intramusculair, intrapleuraal, intraperitoneaal of subcutaan worden ingespoten; evenmin als bolusinjectie of snelle infusie. Nauwlettend dient ervoor te worden gezorgd dat de vloeistof niet buiten de vaten komt. Door zowel mannen als vrouwen in de vruchtbare jaren dienen anticonceptieve maatregelen te worden genomen tijdens en ten minste 3 maanden na de therapie. Allergische reacties komen vaker voor bij patiënten met hersentumoren of een neuroblastoom en kunnen in verband staan met herhaald gebruik en cumulatieve dosering. Indien een anafylactoïde reactie optreedt, dient het verlies aan circulerend volume te worden tegengegaan. Bronchospasmen worden behandeld door intubatie, zuurstoftoediening en i.v. epinefrinetoediening (1:10.000). Bij behandeling met epipodofyllotoxinebevattende chemotherapeutica is secundaire leukemie met of zonder preleukemische fase beschreven.
Relevant: de instelling op carbamazepine, fenobarbital en fenytoïne kan tijdelijk worden beïnvloed tijdens de chemotherapeutische behandeling, met als mogelijk gevolg een te lage concentratie van het anti-epilepticum. Andersom kan de teniposideconcentratie dalen door carbamazepine, fenobarbital of fenytoïne. Dit 'omgekeerde effect' is echter ondergeschikt aan het effect op het anti-epilepticum.
Niet relevant: de Cmax en AUC van zidovudine kunnen worden verlaagd. Verder kan er in theorie een additief effect van beenmergdepressie zijn.
Interacties oncolytica algemeen:
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
VINCA-ALKALOIDEN EN DERIVATEN | ||
---|---|---|
L01CA01 | ||
L01CA02 |
PODOFYLLOTOXINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Vepesid, Toposin
|
L01CB01 |
TAXANEN | ||
---|---|---|
Taxotere
|
L01CD02 |