Off-label
Toon SmPC tekstConcentraat voor infusievloeistof 10 mg/ml; 20 mg/ml; 40 mg/ml
Dit geneesmiddel bevat ethanol[SmPC]. De hoeveelheid ethanol verschilt per preparaat, ongeveer variërend van 130-460 mg/ml.
Taxaan. Oncolyticum dat aanmaak van microtubuli vanuit tubulinedimeren bevordert en de microtubuli stabiliseert door depolymerisatie te verhinderen. Deze stabiliteit resulteert in remming van de reorganisatie van het microtubuli-netwerk, dat essentieel is voor de celdeling.
De volgende kinetische parameters zijn gevonden[Clarke 1999]:
Cl: 33,2 l/h/m2
V: 37 l/m2
Ewing-sarcoom, osteosarcoom en andere recidieverende/refractaire solide tumoren |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
VINCA-ALKALOIDEN EN DERIVATEN | ||
---|---|---|
L01CA01 | ||
L01CA02 |
PODOFYLLOTOXINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Vepesid, Eposin, Toposin
|
L01CB01 | |
Vumon
|
L01CB02 |
De bijwerkingen bij combinatiechemotherapie en bij verschillende doseerschema's kunnen verschillen in frequentie ten opzichte van monotherapie.
Monotherapie of in combinatie met doxorubicine of cisplatine:
Zeer vaak (> 10%): (febriele) neutropenie (97%, waarvan ernstig 76%), anemie. Infecties (inclusief sepsis en pneumonie). Perifere neuropathie waaronder zwakte, paresthesie, dysesthesie, brandende pijn), smaakstoornis. Dyspneu. Anorexia, stomatitis, misselijkheid, braken, diarree. Overgevoeligheidsreacties (o.a. voorbijgaande roodheid van het gezicht en hals, huiduitslag, dyspneu, koorts, hypotensie, bronchospasmen). Alopecia (soms persisterend), huidreacties (jeuk, afschilfering, hand-voetsyndroom), nagelaandoening (veranderde pigmentatie, onycholyse). Spierpijn. Vochtretentie (leidend tot gewichtstoename). Asthenie.
Vaak (1-10%): trombocytopenie. Aritmie, hypo- of hypertensie, bloeding (o.a. gastro-intestinaal). Obstipatie, buikpijn. Gewrichtspijn. Reactie op de infusieplaats. Verhoging bilirubine in bloed, alkalische fosfatase, ASAT/ALAT.
Soms (0,1–1%): hartfalen. Oesofagitis.
Verder zijn gemeld: acute leukemie, myelodysplastisch syndroom, anafylactische shock, convulsies, voorbijgaande visusstoornis tijdens de infusie (fotopsie, scotoom), cystoïd macula-oedeem, veneuze trombo-embolie, diffuse intravasale stolling (DIS), longoedeem, 'adult respiratory distresssyndrome' (ARDS), interstitiële pneumonitis, interstitiële longziekte, pulmonale fibrose, respiratoir falen, 'radiation recall'-reactie (o.a. radiatiepneumonitis), hepatitis, darmobstructie, maag-darmperforatie, ischemische colitis, neutropene enterocolitis, nierinsufficiëntie incl. nierfalen, sclerodermaal-achtige veranderingen (vaak voorafgegaan door lymfoedeem), cutane lupus erythematosus, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, erythema multiforme, hyponatriëmie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid voor taxanen. Neutropenie bij begin van de behandeling (aantal neutrofielen < 1,5×109/l). Ernstig gestoorde leverfunctie (transaminase- en alkalisch fosfatasewaarden resp. 3½× en 6× hoger dan de normaalwaarde en/of verhoogd serumbilirubine).
Het oplosmiddel van Taxotere bevat ethanol.
Vooral tijdens de eerste en tweede infusie nauwkeurig observeren op overgevoeligheidsreacties. Lichte overgevoeligheidsreacties vereisen geen onderbreking van de behandeling; bij ernstige reacties zoals hypotensie, bronchospasmen of gegeneraliseerde huiduitslag/erytheem de toediening staken en docetaxel niet opnieuw geven. Frequent het volledige bloedbeeld controleren. De toediening niet beginnen of herhalen totdat het aantal neutrofielen ≥ 1,5×109 cellen/l is. Bij ernstige neutropenie (< 0,5 × 109 cellen/l gedurende ≥ 7 dagen); de dosering bij een volgende kuur verlagen of passende symptomatische maatregelen nemen. Vóór elke toediening de leverenzymwaarden controleren; bij een ASAT/ALAT > 1,5 ULN én alkalische fosfatase > 2,5 ULN is er bij hogere dosis (100 mg/m² monotherapie) meer kans op febriele neutropenie, infecties, stomatitis, sepsis, trombocytopenie, gastro–intestinale bloedingen en asthenie. Bij ernstige vochtretentie zoals pleurale of pericardiale effusie en ascites de patiënt nauwkeurig vervolgen. Indien zich nieuwe longsymptomen ontwikkelen of bestaande verergeren, de behandeling onderbreken en diagnostisch onderzoek verrichten. Vóór de eerste toediening de hartfunctie controleren en de hartfunctie observeren tijdens behandeling, bijvoorbeeld elke 3 maanden. Bij een verminderd gezichtsvermogen een volledig oftalmologisch onderzoek verrichten, er is een kans op cystoïd macula-oedeem. Bij symptomen buikpijn, koorts en diarree, met en zonder neutropenie ernstige gastro–intestinale toxiciteit zoals ischemische of neutropenische colitis uitsluiten.
De preparaten die ethanol als hulpstof bevatten, kunnen in hogere doseringen schadelijk zijn bij een voorgeschiedenis van leverziekten of epilepsie.
Docetaxel wordt vooral gemetaboliseerd door CYP3A4.
Niet relevant: het metabolisme kan worden geremd door ketoconazol, lopinavir en ritonavir.
Het metabolisme wordt geïnduceerd door hypericum.
Na orale toediening van de intraveneuze vorm van docetaxel kan ciclosporine of ritonavir de AUC doen toenemen. Andersom neemt de AUC van ciclosporine af.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met (fos)aprepitant.
Niet beoordeeld: de klaring van carboplatine kan ong. 50% hoger zijn.
Interacties oncolytica algemeen
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.