Statine (cholesterolsyntheseremmer). Atorvastatine is een specifieke competitieve remmer van HMG-CoA-reductase, een enzym dat een essentiële rol speelt bij de biosynthese van cholesterol. Remming van deze synthese heeft onder andere toename van het aantal LDL-receptoren in de lever tot gevolg; dit resulteert in verlaging van de LDL-cholesterolplasmaspiegel. Het verlaagt daarnaast apolipoproteïne B en triglyceriden en verhoogt in wisselende mate het HDL-cholesterol en apolipoproteïne A. Circa 70% van de activiteit wordt toegeschreven aan actieve metabolieten. Werking: binnen 2 weken, max. binnen 4 weken.
Geen informatie bij kinderen
Tablet omhuld, 10 mg, 20 mg, 40 mg
Kauwtablet: 10 mg, 20 mg
Heterozygote familiaire hypercholesterolemie |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Het veiligheids- en verdraagbaarheidsprofiel was bij pediatrische patiënten overeenkomstig met het bekende veiligheidsprofiel van atorvastatine bij volwassen patiënten.
Vaak (1-10%): Misselijkheid, obstipatie, flatulentie, diarree, dyspepsie. Hoofdpijn. Hyperglykemie. Allergische reacties. Nasofaryngitis, faryngolaryngeale pijn, neusbloedingen. Pijn in extremiteiten, rug, spieren en gewrichten, spierspasmen, zwelling in gewrichten. Soms (0,1-1%): nachtmerries, slapeloosheid. Duizeligheid, paresthesie, hypo-esthesie, amnesie, smaakstoornissen, tinnitus, visusstoornissen. Alopecia, huiduitslag, jeuk, urticaria. Hepatitis, pancreatitis, buikpijn, braken, oprispingen. Vermoeide spieren, spierzwakte. Malaise, pijn in de borstkas, perifeer oedeem, vermoeidheid, koorts. Hypoglykemie, gewichtstoename, anorexie.
Zelden (0,01-0,1%): trombocytopenie. Perifere neuropathie. Cholestase. Angioneurotisch oedeem, bulleuze dermatitis (waaronder erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom en toxische epidermale necrolyse). Myopathie, myositis, rabdomyolyse, spierruptuur, peesaandoening (soms met ruptuur).
Zeer zelden (< 0,01%): anafylaxie. Gehoorverlies. Leverfalen. Lupusachtig syndroom. Gynaecomastie.
Verder zijn gemeld: immuun-gemedieerde necrotiserende myopathie (tijdens of na behandeling met statinen). Gestoorde leverfunctie, meestal mild en voorbijgaand; bij 0,8% een reversibele stijging van serumtransaminasen groter dan driemaal de bovengrens van normaalwaarde (ULN). Toename creatinekinase in serum (bij 2,5% > 3×ULN, bij 0,4% > 10×ULN).
Bij een aantal statinen zijn nog gemeld: seksuele disfunctie, depressie, diabetes mellitus (met name bij aanwezigheid van risicofactoren voor diabetes mellitus) en uitzonderlijke gevallen van interstitiële longziekte (dyspneu, niet–productieve hoest, achteruitgang van de algehele gezondheid).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Leverfunctiestoornis (acute leverziekten of onverklaarde aanhoudende verhoging van de serumtransaminasen > 3× ULN).
Er werd geen klinisch significant effect op de groei en geslachtsrijping waargenomen in een 3 jaar durend onderzoek, gebaseerd op de beoordeling van totale rijping en ontwikkeling, de beoordeling van het Tanner stadium en de meting van lengte en gewicht.
Spierklachten: Wees voorzichtig bij grote alcoholinname en/of een leveraandoening in de anamnese, vanwege meer kans op myopathie. Myopathie ontstaan door gebruik van HMG-coA-reductaseremmers kan in enkele gevallen overgaan in rabdomyolyse en nierfalen, in zeer zeldzame gevallen met fatale afloop. Bepaal de creatinekinase(CK)-waarden vóór start van de statine alleen bij een erfelijke spierafwijking in de (familie)anamnese of bij spiertoxiciteit bij eerder gebruik van statine of fibraat. Bepaling van de levertransaminasewaarden voorafgaand aan de therapie kan zinvol zijn bij alcoholmisbruik of bekende leverfunctiestoornis. Bepaal de CK- en transaminasewaarden tijdens de behandeling alleen in geval van verdenking van toxiciteit (bv. door langdurige interacties) of leverfalen en bij ernstige spierklachten (vooral indien gepaard met koorts en malaise). Verder de CK–spiegel bepalen bij genetische subpopulaties (genetisch polymorfisme in het gen dat het transporteiwit OATP1B1 codeert) en eventueel bij leeftijd > 70 jaar. Bij myopathie (CK > 10× ULN) of verdenking van myotoxiciteit de behandeling staken. Spierpijn kan ook voorkomen zonder verhoogde CK-waarden; de anamnese is belangrijker dan de bepaling. Adviseer iedere patiënt om bij onverklaarde spierpijn, -gevoeligheid of -zwakte onmiddellijk een arts te waarschuwen. Bij milde spierklachten zonder toxiciteit de statine (tijdelijk) staken of de dosering verlagen en na enkele weken de klachten evalueren; indien een relatie bestaat met de statinetherapie, een lagere dosering of eventueel een andere statine (fluvastatine ≤ 40 mg/dag, pravastatine ≤ 80 mg/dag of rosuvastatine ≤ 40 mg/dag) geven. Bij stijging van de levertransaminasewaarden > 3× ULN de behandeling staken en na normalisatie eventueel hervatten in een lagere dosering of overstappen op een ander statine. Onderbreek direct de behandeling bij optreden van ernstige leverschade, hyperbilirubinemie en/of geelzucht. Als geen andere oorzaak voor de leverschade gevonden wordt, de behandeling niet herstarten.
Er zijn aanwijzingen dat statinen het bloedglucosegehalte kunnen verhogen. Hierdoor kan, bij bepaalde risicofactoren (zoals glucose nuchter van 5,6–6,9 mmol/l) een mate van hyperglykemie optreden waardoor behandeling zoals bij diabetes mellitus nodig is. Dit is echter geen reden om de statine–behandeling te staken.
Er was een hogere incidentie van hersenbloedingen bij patiënten die een beroerte of een TIA hadden doorgemaakt, maar geen coronaire hartziekten hadden, bij een behandeling met 80 mg atorvastatine ter preventie van een recidief beroerte.
Atorvastatine is substraat voor CYP3A4 en wordt getransporteerd door OATP1B1/3.
Relevant:
Afname atorvastatine: de concentratie van atorvastatine en de actieve metaboliet dalen door krachtige CYP3A4-inductoren en bosentan. Mogelijk alternatief is pravastatine of rosuvastatine (deze worden niet of nauwelijks gemetaboliseerd via CYP-enzymen).
Toename atorvastatine: het risico op myopathie is verhoogd bij combinatie met amiodaron, ciclosporine, krachtige CYP3A4-remmers, diltiazem, fluconazol, fusidinezuur, gemfibrozil, HIV-proteaseremmers, letermovir, roxadusat en verapamil. Voor de interactie met Nirmatrelvir/Ritonavir, zie aldaar.
Het risico op myopathie is ook verhoogd bij combinatie met bepaalde HCV-middelen (Elbasvir/Grazoprevir, Glecaprevir/Pibrentasvir, Ledipasvir/Sofosbuvir, Sofosbuvir/Velpatasvir, Sofosbuvir/Velpatasvir/Voxilaprevir); combinatie met Glecaprevir/Pibrentasvir wordt ontraden; voor andere HCV-middelen.
Overig effect: het risico op myopathie is verhoogd bij combinatie met colchicine (dit is alleen relevant bij een dosis colchicine hoger dan 0.5 mg/dag) en fusidinezuur.
Niet relevant:
Afname atorvastatine: de concentratie daalt door dulaglutide en upadacitinib.
Toename atorvastatine: de concentratie stijgt door lomitapide, sacubitril, natriumzirkoniumcyclosilicaat en ticagrelor.
Overig effect: het metabolisme van aliskiren wordt geremd.
Het trombocytenaggregatieremmende effect van clopidogrel kan afnemen.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met azitromycine, daptomycine, sirolimus, tacrolimus, en fibraten anders dan gemfibrozil.
Niet beoordeeld:
Grapefruitsap kan de biologische beschikbaarheid verhogen door remming van CYP3A4. Bij kortdurend gebruik van 1 glas of 2 grapefruits per dag is het risico op bijwerkingen laag. Een glas met 240 ml grapefruitsap verhoogt de AUC van atorvastatine met ong. 37%. Dagelijks meer dan 1.2 l grapefruitsap gedurende 5 dagen gaf een 2.5-voudige verhoging van de AUC van atorvastatine.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
CHOLESTEROLSYNTHESEREMMERS | ||
---|---|---|
C10AA03 | ||
Crestor
|
C10AA07 | |
Zocor
|
C10AA01 |
GALZUURBINDENDE HARSEN | ||
---|---|---|
Questran, Questran A
|
C10AC01 |
OVERIGE ANTILIPAEMICA | ||
---|---|---|
Ezetrol
|
C10AX09 |