Ph+ CML (nieuw en resistent/intolerant):
< 2 jaar: Off-label
> 2 jaar: On-label;
Ph+ ALL: Off-label
Toon SmPC tekst
Tyrosinekinaseremmer. Nilotinib remt specifiek de activiteit van het BCR-ABL kinase. In vitro is nilotinib werkzaam in leukemische cellijnen die representatief zijn voor varianten van imatinibgevoelige en -resistente ziekte.
Geen informatie
Nieuw diagnosticeerde Ph+ CML in chronische fase; Resistente/intolerante Ph+ CML in chronische fase of acceleratie fase; recidiverende of refractaire Ph+ ALL |
---|
|
Harde capsule 150 mg, 200 mg
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
OVERIGE PROTEINEKINASEREMMERS | ||
---|---|---|
Caprelsa
|
L01EX04 |
Hepatoxiciteit en groeivertraging
Zeer vaak (> 10%): beenmergsuppressie (trombocytopenie, neutropenie en anemie; doorgaans reversibel en vaker voorkomend bij de acceleratiefase dan bij de chronische fase van CML). Huiduitslag (ca. 30%), jeuk, alopecia, droge huid. Misselijkheid, braken, obstipatie, diarree. Hoofdpijn, spierpijn, vermoeidheid, asthenie. Hypofosfatemie, hyperbilirubinemie, verhoging van transaminasen en lipase.
Vaak (1–10%): pancytopenie, febriele neutropenie, lymfopenie, eosinofilie. Infecties van de bovenste luchtwegen (o.a. nasofaryngitis, faryngitis, rinitis). Folliculitis, huidpapilloom, erytheem, overmatig of nachtelijk zweten, eczeem, urticaria, acne, dermatitis, droge huid. Pancreatitis, buikklachten, smaakstoornis, dyspepsie, winderigheid. Gewrichtspijn, botpijn, rugpijn, pijn in extremiteiten, pijn in de flanken, nekpijn, spierkramp. Anorexie, koorts, malaise, pijn op de borst. Depressie, slapeloosheid, angst, duizeligheid, vertigo, hypesthesie, paresthesie, perifere neuropathie. Perifeer oedeem (o.a. in het gelaat, rond de ogen), hypertensie, blozen. Oogbloeding, conjunctivitis, droge ogen. Hartkloppingen, angina pectoris, verlenging QT-interval, aritmie (o.a. AV-blok, atriumfibrilleren, brady- of tachycardie, extrasystolen). Neusbloeding, dyspneu, hoest, dysfonie. Pollakisurie. Verhoging van amylase, alkalische fosfatase, γ-GT of LDH; hyponatriëmie, -magnesiëmie, hypo- of hyperkaliëmie, hypo- of hypercalciëmie, hyperfosfatemie; hypercholesterolemie, -lipidemie, -triglyceridemie, -glykemie, diabetes mellitus.
Soms (0,1–1%): trombocytemie, leukocytose. Pneumonie, bronchitis, urineweginfectie, gastro-enteritis, herpesvirusinfectie, candidiasis. Stomatitis, droge mond, maag-darmbloeding, melaena, gastro-oesofageale reflux, gastritis, toegenomen gevoeligheid van de tanden. Hepatotoxiciteit, hepatitis, icterus. Pulmonaal oedeem, pleurale effusie, interstitiële longziekte, pleuritis, keelpijn. Hartfalen, pericardiale effusie, coronaire vaatziekte, perifere arteriële occlusieve ziekte, arteriosclerose, cyanose, bloeding (o.a. intracranieel), hematomen. Aandachtsstoornis, syncope, migraine, tremor, hyperesthesie. Hyper- of hypothyroïdie. Oogirritatie, visusstoornis, fotopsie, hyperemie. Spierzwakte, spierstijfheid, zwelling van gewrichten, jicht. Griepachtige verschijnselen, koude rillingen. Dysurie, mictiedrang, nycturie. Gynaecomastie, erectiele disfunctie. Dehydratie, toegenomen eetlust.
Zelden (0,01–0,1%): tumorlysissyndroom.
Verder zijn gemeld: abcesvorming, furunkel, tinea pedis, sepsis. Oraal papilloom, paraproteïnemie. Secundaire hyperparathyroïdie, thyreoïditis. Linkerbundeltakblok, myocardinfarct, pericarditis, hemorragische shock, hypotensie, trombose. Amnesie, dysforie, rustelozebenensyndroom (RBS), verwardheid, lethargie, hersenoedeem. Neuritis optica, chorio-retinopathie, papiloedeem, blefaritis, pijn aan het oog, fotofobie. Gehoorstoornis, oorpijn, oorsuizen. Pulmonale hypertensie. Gastro-intestinale ulceratie en perforatie, gingivitis, subileus, enterocolitis, aambeien. Cholestase, hepatomegalie. Huidulceratie, hand-voetsyndroom, erythema multiforme, erythema nodosum, exfoliatieve huiduitslag, hyperpigmentatie, fotosensibilisatie, talgklierhyperplasie, huidatrofie of -hypertrofie, blaarvorming, huidcysten, psoriasis. Artritis. Hematurie, nierfalen, urine-incontinentie. Borstverharding, tepelzwelling, menorragie. Hyperurikemie, hypoglykemie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bij kinderen de eerste 2 maanden van de behandeling elke 1-2 weken een compleet bloedbeeld bepalen, daarna ten minste maandelijks.
Kinderen hebben een hoger risico op hepatotoxiciteit. Leverfunctie (bilirubine en transaminases) maandelijks controleren of indien geindiceerd. Bij optreden van leverfunctiestoornissen de behandeling tijdelijk onderbreken, de dosis reduceren of behandeling staken.
Groeivertraging kan optreden tijdens de behandeling met nilotinib. De groei nauwlettend in de gaten houden.
De eerste twee maanden van de behandeling iedere twee weken een compleet bloedbeeld bepalen, daarna ten minste maandelijks. Tevens lipase, bilirubine en levertransaminasen minstens maandelijks controleren. Voorafgaand en tijdens de behandeling (indien klinisch geïndiceerd) het lipidenprofiel controleren. Indien een cholesterolverlagend middel nodig is, kies bij voorkeur een middel dat geen CYP3A4-substraat is (zoals pravastatine of rosuvastatine) om een interactie te vermijden. Voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging (zoals hypokaliëmie, hypomagnesiëmie, bradycardie, comedicatie met geneesmiddelen die het QT-interval verlengen of congenitaal of verworven QT-verlenging), bij cardiale risicofactoren en bij bestaande hartaandoeningen. Verder voorzichtig bij een voorgeschiedenis van pancreatitis en bij leverfunctiestoornissen. Bij stijging van lipasenwaarden in combinatie met buikklachten, de behandeling onderbreken en pancreatitis uitsluiten. Bij behandeling met nilotinib zijn gevallen van het tumorlysissyndroom gemeld.
Nilotinib is substraat voor CYP3A4.
Relevant:
Afname nilotinib: de concentratie daalt door krachtige CYP3A4-inductoren en etravirine.
Toename nilotinib: de concentratie stijgt door krachtige CYP3A4-remmers; overweeg dosisverlaging.
Niet relevant: de concentratie van midazolam stijgt.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met QTc-verlengers en cumarinederivaten.
De absorptie wordt niet beïnvloed door antacida, H2-antagonisten en protonpompremmers.
Niet beoordeeld: voorzichtigheid is geboden bij substraten voor CYP3A4 met een kleine therapeutische breedte, zoals alfentanil, ciclosporine, ergotamine, fentanyl, sirolimus en tacrolimus.
Grapefruitsap kan de biologische beschikbaarheid verhogen door remming van CYP3A4. Bij kortdurend gebruik van 1 glas of 2 grapefruits per dag is het risico op bijwerkingen laag. De fabrikant ontraadt echter gebruik van grapefruitsap.
Interacties tyrosinekinaseremmers algemeen
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (axitinib, bosutinib, cabozantinib, cobimetinib, dasatinib, ibrutinib, imatinib, midostaurine, nilotinib, nintedanib, pazopanib, ponatinib, regorafenib, ruxolitinib, sorafenib, sunitinib, trametinib en vandetanib) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De combinatie wordt bij voorkeur vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.