Gefluorideerde chinolonverbinding. Ciprofloxacine werkt bactericide door remming van het bacteriële topo-isomerase II (DNA-gyrase) en topo-isomerase IV, die noodzakelijk zijn voor bacteriële DNA-replicatie, -transcriptie, -herstel en -recombinatie.
Doorgaans gevoelig zijn:
Aeroob Gram-positief: Bacillus anthracis.
Aeroob Gram-negatief: Aeromonas spp., Brucella spp., Citrobacter koseri, Francisella tularensis, Haemophilus ducreyi, Haemophilus influenzae, Legionella spp., Moraxella catarrhalis, Neisseria meningitidis, Pasteurella spp., Raoultella spp., Salmonella spp., Shigella spp., Vibrio spp. en Yersinia pestis.
Anaeroob: Mobiluncus.
Van nature middelmatig gevoelig (in afwezigheid van verworven resistentiemechanisme) zijn: Chlamydia trachomatis, Chlamydia pneumoniae, Mycoplasma hominis en Mycoplasma pneumoniae.
Verworven resistentie kan een probleem zijn bij:
Aeroob Gram-positief: Enterococcus faecalis (van nature tevens middelmatig gevoelig) en Staphylococcus spp.
Aeroob Gram-negatief: Citrobacter freundii, Enterobacter cloacae, Escherichia coli, Klebsiella aerogenes, Klebsiella oxytoca, Klebsiella pneumoniae, Morganella morganii, Neisseria gonorrhoeae (resistentie ca. 34%), Proteus mirabilis, Proteus vulgaris, Providencia spp., Pseudomonas aeruginosa, Pseudomonas fluorescens en Serratia marcescens. De resistentie van Acinetobacter baumannii, Burkholderia cepacia en Campylobacter spp. voor ciprofloxacine bedraagt ≥ 50% in één of meer EU landen.
Anaeroob: Peptostreptococcus spp. en Cutibacterium acnes (voorheen Propionibacterium acnes).
Inherent resistent zijn:
Aeroob Gram-positief: Actinomyces, Enterococcus faecium en Listeria monocytogenes.
Aeroob Gram-negatief: Stenotrophomonas maltophilia.
Anaerobe micro-organismen behalve die hierboven zijn vermeld.
Overig: Mycoplasma genitalium en Ureaplasma urealyticum.
Ciprofloxacine is onvoldoende werkzaam tegen streptokokken. Er is discussie over de gevoeligheid van de Streptococcus pneumoniae voor ciprofloxacine. Het klinisch breekpunt voor resistentie ligt in Nederland dusdanig dat differentiëren tussen gevoelige en resistente stammen moeizaam is. De gerapporteerde resistentiegraad is hierom variabel en onbetrouwbaar.
Er is kruisresistentie tussen ciprofloxacine en andere fluorchinolonen waargenomen, in het algemeen bestaat er geen kruisresistentie tussen ciprofloxacine en andere klassen van antibacteriële middelen.
De volgende kinetische parameters zijn gevonden (Aggarwal, Lipman, Peltola, Rubio en Zhao):
Leeftijd | Dosis | Cmax ss (mg/l) | T1/2 ss (uur) | Cl (l/uur/kg) | V (l/kg) | |
---|---|---|---|---|---|---|
ORAAL | > 3 mnd-7 jaar | 30 mg/kg | 1,95-3,57 | 4,2-5,1 | 0,98-1,46 | - |
5-17 jaar met CF | 40 mg/kg | 3,4-4,4 | 3,3-3,6 | 0,98-1,23 | - | |
IV | 0-3 mnd | 20 mg/kg | 2,3-3 | - | 0,04-0,81 | 0,4-3,55 |
>3 mnd- 5 jaar | 20 mg/kg | 5,81-9,03 | 2,82-4,23 | 0,49-0,68 | 1,43-2,06 | |
5-17 jaar met CF | 30 mg/kg | 3,6-5,5 | 2,6-2,8 | 0,81-0,91 | - |
Uit het onderzoek van Payen et al. (N=55, 1 dag – 24 jaar) blijkt dat de klaring bij CF kinderen ongeveer 2 keer zoveel hoger te zijn dan die bij niet-CF kinderen.
Bronchopulmonale infecties bij cystische fibrose: on-label, maximale dosis: off-label
Gecompliceerde urineweginfecties en pyelonefritis: on-label
Inhalatieantrax (profylaxe na blootstelling en curatieve behandeling): on-label
Neutropenie, sepsis, febriele neutropenie, perianale fisters bij de ziekte van Crohn, tularemie, SDD: Off-label
Toon SmPC tekst Toon SmPC tekstInfusievlst. (als lactaat) 2 mg/ml
Tablet omhuld (als hydrochloride-1-water) 250 mg, 500 mg, 750 mg
Susp. oraal "poeder + suspensievlst." 50 mg/ml, 100 mg/ml
Ga snel naar:
Gecompliceerde urineweginfecties, pyelonefritis, sepsis en febrile neutropenie |
---|
|
Bronchopulmonale infecties bij cystische fibrose, veroorzaakt door Pseudomonas aeruginosa |
---|
|
Infecties (zonder klinische verdenking meningitis) veroorzaakt door micro organismen die gevoelig zijn bij een verhoogde blootstelling ('I') |
---|
Selectieve darm decontaminatie bij immuungecompromitteerde patiënten in aplasie |
---|
Postexpositieprofylaxe en behandeling van anthrax |
---|
|
Perianale fistels bij ziekte van Crohn |
---|
|
Tularemie, pest |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
Maagdarmstoornissen als: maagpijn, buikpijn, anorexie, misselijkheid, braken, diarree, pseudomembraneuze colitis, dyspepsie, flatulentie. Centrale bijwerkingen als: hoofdpijn, slaapstoornissen, duizeligheid, sufheid, transpireren, paresthesieën, perifere neuropathie, visusstoornissen, verwardheid, convulsies, onrust, paniekreacties, hallucinaties, reuk-, kleur- en smaakstoornissen, angst, depressie, moeheid. Arthralgie, artropathie, lever- en/of nierfunctiestoornissen, tromboflebitis, bloedbeeldafwijkingen, tachycardie, hypotensie, anemie, asthenie, koorts, pijn in extremiteiten. Er zijn ook twee gevallen met tand-dyschromie in de literatuur beschreven.
Vaak (1-10%): misselijkheid, diarree. Bij i.v.-toediening: reacties op de infusieplaats.
Soms (0,1-1%): dyspepsie, buikpijn, braken, flatulentie, anorexie. Mycotische superinfecties. Eosinofilie. Hoofdpijn, duizeligheid, slaapstoornissen, smaakverandering. Agitatie, (psychomotorische) hyperactiviteit. Huiduitslag, urticaria, jeuk, reactie op de injectie- en infusieplaats. Spierpijn, gewrichtspijn. Asthenie, koorts. Nierfunctiestoornis. Verhoogde waarden van transaminasen, bilirubine en alkalische fosfatase.
Zelden (0,01-0,1%): allergische reactie, angio-oedeem, lichtgevoeligheidsreacties. Vasodilatatie, hypotensie, syncope. Tachycardie. Oedeem, hyperhidrose. Dyspneu, astmatische aandoening. Pseudomembraneuze colitis. Paresthesie, dysesthesie, hypo-esthesie, tremor, vertigo, epileptische aanval (incl. status epilepticus). Verwardheid, desoriëntatie, angst, depressie (mogelijk culminerend in suïcidaal gedrag of een suïcidepoging), abnormale dromen, hallucinaties. Visuele stoornis (bv. diplopie). Oorsuizen, gehoorverlies. Artritis, verhoogde spiertonus, spierkrampen. Gestoorde leverfunctie, cholestatische icterus, hepatitis. Tubulo-interstitiële nefritis, nierfalen, kristalurie, hematurie. Leukopenie, anemie, neutropenie, trombocytopenie, leukocytose, trombocytose. Verhoogd amylase. Hyperglykemie, hypoglykemie (vooral bij oudere patiënten met diabetes mellitus), hypoglykemisch coma.
Zeer zelden (< 0,01%): anafylactische of anafylactoïde reacties (incl. shock), serumziekte. Levernecrose, leverfalen. Pancreatitis. Psychotische reacties. Hemolytische anemie, agranulocytose, pancytopenie (myelosuppressie). Vasculitis. Migraine, reukstoornis, coördinatiestoornis, intracraniële hypertensie, pseudotumor cerebri. Afwijkingen in de kleurwaarneming. Petechiën, erythema multiforme, erythema nodosum, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS), toxische epidermale necrolyse (TEN). Spierzwakte, exacerbatie van myasthenia gravis. Tendinitis, peesruptuur.
Verder zijn gemeld: ventriculaire aritmie, verlenging QT-interval en 'torsade de pointes'. Perifere neuropathie, polyneuropathie. Psychose, manie, hypomanie. Acute gegeneraliseerde exanthemateuze pustulose (AGEP), geneesmiddelenreactie met eosinofilie en systemische symptomen (DRESS-syndroom). Syndroom van inadequate secretie van antidiuretisch hormoon (SIADH). In verschillende studies is er meer kans op hartklepinsufficiëntie, aorta-aneurysma en -dissectie waargenomen na behandeling met fluorchinolonen. Toename INR bij patiënten behandeld met vitamine K-antagonisten.
Bij kinderen wordt artropathie vaak gemeld.
Bij intraveneuze toediening kunnen bij subgroepen van patiënten sommige bijwerkingen met een hogere frequentie voorkomen (o.a. epileptische aanvallen, tachycardie, hypotensie, nierfalen, tijdelijk gestoorde leverfunctie incl. afwijkingen in de transaminasen, anafylactische reacties, beenmergdepressie, pancreatitis, visus en/of gehoorstoornissen en peesruptuur).
In zeer zeldzame gevallen kunnen bepaalde bijwerkingen op de spieren en het zenuwstelsel ernstig, invaliderend en langdurig (maanden tot jaren) en mogelijk irreversibel zijn, zie voor meer informatie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid voor fluorchinolonen.
Langzame infusie in een grote ader of via een centrale lijn is gewenst om het ongemak voor de patiënt ten gevolge van de lage PH van de infusievloeistof tot een minimum te beperken en het risico op veneuze irritatie te verminderen.
Terughoudendheid is geboden bij het toepassen van chinolonen bij kinderen in de groeifase. Het gebruik ervan dient zich te beperken tot gevallen waarbij andere therapeutische mogelijkheden ontbreken.
Ciprofloxacine dient niet te worden toegepast bij kinderen in de eerste lijn in verband met resistentie vorming.
Van chinolonen is bekend dat ze epileptische aanvallen uitlokken of de drempel voor epileptische aanvallen verlagen. Ciprofloxacine moet met voorzichtigheid worden gebruikt bij patiënten met een aandoening van het CZS die aanleg kunnen hebben om epileptische aanvallen te krijgen.
In proefdieronderzoek is in wisselende mate artropathie waargenomen bij zeer hoge doseringen bij jonge honden. Bij de mens zijn deze bijwerkingen evenwel nooit gemeld; fluorchinolonen worden daarom in toenemende mate bij kinderen gebruikt indien andere therapeutische mogelijkheden ontbreken of indien er ernstige bezwaren zijn tegen het gebruik van bepaalde andere breedspectrum antibiotica.
Bij het gebruik van fluorochinolonen (via de mond, longen (inhalatie) en injecties) bestaat een verhoogd risico op langdurige en mogelijk blijvende schade aan spieren en zenuwstelsel. Wees extra voorzichtig met voorschrijven van fluorochinolonen bij patiënten met een nierfunctiestoornis, patiënten met solide orgaantransplantaties en patiënten die gelijktijdig worden behandeld met corticosteroïden. Het risico op door fluorochinolonen geïnduceerde tendinitis en peesruptuur is mogelijk verhoogd bij deze patiënten.
Niet tegelijk met melkprodukten innemen in verband met de interactie met calciumzouten.
Eerdere ernstige bijwerkingen: Het gebruik van ciprofloxacine vermijden indien de patiënt eerder ernstige bijwerkingen heeft ervaren door gebruik van (fluor)chinolonen. In dit geval de behandeling pas starten indien er geen andere behandelopties zijn en na afweging van de voordelen en risico's.
Resistentie en combinatie van antibiotica: Bij ernstige infecties en bij gemengde infecties met Gram-positieve en anaerobe pathogenen ciprofloxacine combineren met één of meer andere geschikte antibacteriële middelen. Bij epididymo-orchitis en ontstekingen in het kleine bekken bij vrouwen (PID), ciprofloxacine tegelijkertijd met een ander geschikt antimicrobieel middel toedienen, tenzij een ciprofloxacine-resistente Neisseria gonorrhoeae-stam kan worden/is uitgesloten; klinische verbetering moet binnen 3 dagen na aanvang van de behandeling optreden. Ook een door gonokokken veroorzaakte urethritis en cervicitis alleen met ciprofloxacine behandelen als een ciprofloxacine-resistente Neisseria gonorrhoeae-stam kan worden/is uitgesloten. Houd bij de behandeling van urineweginfecties met weefselinvasie rekening met een toenemende en in de EU variërende resistentie van Escherichia coli voor ciprofloxacine.
Kans op langdurige, invaliderende bijwerkingen: Laat de patiënt zich melden bij de eerste tekenen van ernstige bijwerkingen op de spieren of op het zenuwstelsel. Voorbeelden zijn: een loopstoornis, peesontsteking, gescheurde pees, spierpijn of -zwakte, zwelling van of pijn in een gewricht òf zenuwpijn, slapeloosheid, depressie, vermoeidheid, geheugenstoornis, vermindering van het zicht, de smaak, reuk en/of het gehoor. Dit vanwege de langdurige (maanden of jaren), invaliderende en potentieel irreversibele bijwerkingen op de spieren en het zenuwstelsel. Overweeg daarom bij patiënten met meer kans op deze bijwerkingen eerst andere behandelopties.
Verminderde nierfunctie: dosisaanpassing is nodig om bijwerkingen als gevolg van accumulatie van ciprofloxacine te voorkomen; zie onderin rubriek Dosering.
Vanwege kanstoename op door fluorchinolonen geïnduceerde tendinitis en peesruptuur extra voorzichtig zijn met de toepassing bij:
Tendinitis: Bij symptomen van tendinitis, bv. bij pijnlijke zwelling of ontsteking, de behandeling onmiddellijk staken, dit vanwege de kans op een peesruptuur (meestal betreft dit de achillespees, soms bilateraal). Tendinitis en peesrupturen treden, naast in hiervoor genoemde condities, vooral op bij grote lichamelijke inspanning en bij de eerste wandeling van een voorheen bedlegerige patiënt. Ze kunnen binnen 48 uur na het begin van de behandeling optreden, tot verschillende maanden na het staken ervan. Behandel het ledemaat of de ledematen op gepaste wijze door bv. immobilisatie van de aangedane pees. Laat de patiënt geen corticosteroïden meer gebruiken als zich tekenen van tendinopathie voordoen.
In verband met een relatief toegenomen kans op artropathie bij kinderen, ciprofloxacine bij hen alleen op strikte indicatie toepassen.
De kans op aorta-aneurysma en -dissectie neemt toe door systemische of geïnhaleerde fluorchinolonen, vooral bij ouderen. Instrueer de patiënt om onmiddellijk spoedeisende medische hulp in te roepen bij plotseling optredende ernstige pijn in de buik, borst of rug. Fluorchinolonen alleen bij patiënten toepassen die een verhoogde kans hebben op aorta-aneurysma of -dissectie, na zorgvuldige afweging van: de voordelen, risico's en andere behandelopties. Mogelijke (andere) oorzaken van aorta-aneurysma en -dissectie zijn: hypertensie, atherosclerose, (familiaire) voorgeschiedenis van aorta-aneurysma of -dissectie, M. Behçet, M. Marfan, arteriitis gigantocellularis, Takayasu-arteriitis, vasculair Ehlers-Danlossyndroom.
Ook de kans op hartklepinsufficiëntie neemt toe door systemische of geïnhaleerde fluorchinolonen. Aandoeningen die het risico hierop verder verhogen zijn onder meer: hypertensie, reumatoïde artritis, M. Behçet, infectieuze endocarditis, aangeboren of reeds bestaande hartklepziekte en bindweefselaandoeningen (bv. M. Marfan, Ehlers-Danlossyndroom), het syndroom van Turner en – van Sjögren. Fluorchinolonen alleen gebruiken bij patiënten met toegenomen kans op hartklepinsufficiëntie na zorgvuldige afweging van voordelen tegen risico's en mogelijkheid van andere behandelopties. Instrueer de patiënt om onmiddellijk contact op te nemen met een arts bij: acute dyspneu, voor het eerst optredende hartkloppingen, de ontwikkeling van oedeem in de buik of de onderste ledematen.
Neurologische en psychische reacties: Sensorische of sensomotorische (poly)neuropathie resulterend in paresthesie, hyperesthesie, dysesthesie en krachtverlies zijn gemeld bij patiënten die (fluor)chinolonen kregen. Staak de therapie bij het optreden van symptomen van neuropathie, omdat deze bij voortgezet gebruik irreversibel kan worden. Wees terughoudend bij risicofactoren voor epileptische aanvallen zoals een epileptische aanval in de voorgeschiedenis, elektrolytstoornissen, gestoorde nierfunctie en combinatie met bepaalde geneesmiddelen (zie de rubriek Interacties). Gevallen van status epilepticus zijn gemeld. Psychische reacties (bv. depressie of psychose) kunnen al na de eerste toediening optreden; bij voortgezet gebruik kan een suïcide(poging) uit de suïcidale stemming voortkomen. Staak de therapie bij het optreden van psychische reacties.
Laat de patiënt zich direct melden wanneer afwijkingen in het gezichtsvermogen verergeren of nieuw ontstaan; raadpleeg in dat geval een oogarts.
Bij het optreden van symptomen van een leveraandoening de therapie staken.
Wees voorzichtig bij risicofactoren voor QT-verlenging zoals hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypomagnesiëmie, bradycardie, hartfalen, na een myocardinfarct, hogere leeftijd, vrouwelijk geslacht, congenitale of verworven QT-verlenging en comedicatie met geneesmiddelen die QT-interval verlengen (zie rubriek Interacties) .
In verband met het risico van hemolytische reacties het gebruik vermijden bij patiënten met G6PD-deficiëntie.
In verband met fotosensibilisatie, de patiënt aanraden blootstelling aan overvloedig zonlicht of UV-stralen te vermijden.
Verstoring van de bloedglucoseregulatie komt voor, vooral bij diabetespatiënten die behandeld worden met orale bloedglucoseverlagende middelen of insuline. Zowel hypo- als hyperglykemie kan optreden (incl. hypoglykemisch coma); controleer zorgvuldig de bloedglucosespiegel bij alle diabetespatiënten.
Bij ernstige aanhoudende diarree de diagnose pseudomembraneuze colitis overwegen en de therapie staken indien deze diagnose bevestigd wordt.
De test op Mycobacterium tuberculosis kan een fout-negatieve uitslag geven.
Ciprofloxacine remt CYP1A2 en CYP3A4. Het wordt getransporteerd door OAT3.
Absorptie: de absorptie wordt verminderd bij gelijktijdige inname met calciumzouten; ciprofloxacine moet ten minste 2 uur vóór of 4 uur na het calciumzout worden ingenomen. Maar bij voorkeur wordt het calciumzout tijdelijk gestaakt, of wordt ciprofloxacine vervangen door een ander antibioticum.
Ciprofloxacine verhoogt de concentratie van: CYP1A2-remmers, en van carbamazepine, clozapine, en sildenafil.
Overig effect: ciprofloxacine kan het QTc-interval verlengen, het risico op ernstige hartritmestoornissen is verhoogd bij combinatie met andere middelen waarbij ernstige hartritmestoornissen zoals torsade de pointes zijn gemeld. De interactie is niet relevant bij gebruik ciprofloxacine in combinatie met lage dosering domperidon (30 mg per dag of lager) of lage dosering haloperidol (5 mg per dag of lager).
Niet relevant:
Afname ciprofloxacine: de concentratie daalt door cyclofosfamide, cytarabine, daunorubicine, doxorubicine, etoposide, ifosfamide, mitoxantron of vincristine.
Toename ciprofloxacine: de blootstelling stijgt door ataluren.
Ciprofloxacine verhoogt de concentratie van: CYP1A2-remmers en van mexiletine.
Overig effect: de concentratie van mycofenolzuur kan dalen.
De kinetiek van methotrexaat kan wijzigen.
Er is een casus waarbij rabdomyolyse optrad na toevoegen van ciprofloxacine aan simvastatine, maar verdere onderbouwing ontbreekt.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met duloxetine.
Niet beoordeeld:
Metoclopramide kan de absorptie van ciprofloxacine versnellen.
Het effect van glibenclamide kan worden versterkt waardoor het risico op hypoglykemie toeneemt.
Bij gelijktijdig gebruik van lidocaïne kan de klaring van lidocaïne met ong. 22% worden verminderd.
Interacties chinolonen algemeen:
Relevant:
Absorptie: de absorptie van chinolonen wordt sterk verminderd bij gelijktijdige inname van de volgende middelen (met aanbevolen gebruiksadviezen):
De absorptie wordt ook verminderd door de fosfaatbinders lanthaancarbonaat en sevelameer. Het chinolon wordt bij voorkeur vermeden; als dit niet mogelijk is, wordt het chinolon voor de nacht gegeven. Als het chinolon toch vaker dan 1x per dag wordt gegeven, moet het chinolon ten minste 1 uur vóór of 3 uur na de fosfaatbinder worden ingenomen.
Chinolonen verhogen de concentratie van: theofylline. De interactie is gemeld voor ciprofloxacine en norfloxacine. De overige chinolonen hebben weinig tot geen invloed op de plasmaconcentratie van theofylline.
Overig effect: het effect van VKA's kan worden versterkt, waarschijnlijk door een verhoogde afbraak van stollingsfactoren gedurende de koortsperiode.
Het risico op tendinitis en (achilles)peesruptuur ten gevolge van een fluorchinolon kan verhoogd worden door glucocorticoïden (behalve fludrocortison). Het risico hierop neemt toe bij leeftijd 60 jaar en ouder en verminderde nierfunctie.
Niet relevant:
De nefrotoxiciteit van ciclosporine en tacrolimus kan toenemen.
Ciprofloxacine kan de Cmax en AUC van ropinirol verhogen.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met NSAID's, orale anticonceptiva en TNF-α-antagonisten.
Interacties antibacteriele middelen algemeen
Relevant: het effect van VKA's kan worden versterkt, waarschijnlijk door een verhoogde afbraak van stollingsfactoren gedurende de koortsperiode.
Het risico op nefrotoxiciteit is verhoogd bij combinatie met ciclosporine, cisplatine en ataluren. De combinatie wordt bij voorkeur vermeden, ataluren tot 2 dagen na staken van het aminoglycoside. Het risico op nefrotoxiciteit kan tot 6 maanden na staken van cisplatine aanwezig zijn.
Niet relevant: het risico op nefrotoxiciteit is verhoogd bij combinatie met amfotericine B.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met TNF-α-antagonisten, orale anticonceptiva, carboplatine of lisdiuretica.
Niet beoordeeld: het risico op nefrotoxiciteit kan toenemen bij combinatie met bepaalde cefalosporines, polymyxines, vancomycine en NSAID's. Er is een verminderde renale klaring van gentamicine en amikacine opgetreden bij combinatie met indometacine bij prematuren en bij combinatie met andere NSAID's.
Aminoglycosiden kunnen de neuromusculaire blokkade (vooral de ademhalingsdepressie) veroorzaakt door perifeer werkende spierrelaxantia versterken.
Neomycine kan bij orale toediening de absorptie van sommige andere farmaca (met name digoxine en fenoxymethylpenicilline) verminderen.
Bij combinatie met verschillende betalactam-antibiotica kan een synergistische werking optreden tegen bepaalde bacteriën, zoals Pseudomonas aeruginosa en Enterococcus faecalis.
Aminoglycosiden kunnen in vitro worden geïnactiveerd door bepaalde penicillines; in vivo is deze inactivering alleen gezien bij ernstige nierfunctiestoornis.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
FLUOROCHINOLONEN | ||
---|---|---|
J01MA12 | ||
J01MA06 | ||
J01MA01 |