Glucocorticoïd, dat bij tracheale toepassing lokaal een ontstekingsremmende werking heeft. Werking: bij astma verbetering longfunctie na 4–7 dagen, maximaal na enige weken.
Na absorptie worden inhalatiecorticosteroiden snel geinactiveerd. Bij lagere doses zijn systemische effecten gering tot afwezig..
Aerosol (propionaat) 50 microg/do; 125 microg/do; 250 microg/do; 250 microg/do
Inhalatiepoeder "diskus" (propionaat) 100 microg/do; 100 microg/do; 250 microg/do; 500 microg/do;
Vernevelvlst. "nebule" (propionaat) 0.25 mg/ml; 1 mg/ml
Astma |
---|
|
Acute astma aanval |
---|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Bij doseringen ≥1000 mcg treden er meer systemische bijwerkingen op.
Zeer zelden (< 0,01%): Groeivertraging. Angst, slaapstoornis, gedragsverandering (incl. hyperactiviteit en snel geïrriteerd zijn).
Verder zijn gemeld: depressie, agressie.
Zeer vaak (> 10%): orofaryngeale candidiase.
Vaak (1-10%): heesheid. Kneuzingen. Pneumonie, bronchitis (bij COPD-patiënten).
Soms (0,1-1%): overgevoeligheidsreacties van de huid.
Zelden (0,01-0,1%): slokdarmcandidiasis.
Zeer zelden (< 0,01%): paradoxale bronchoconstrictie. Dyspneu, angio-oedeem, anafylactische reacties. Gewrichtspijn. Hyperglykemie. Dyspepsie. Systemische effecten als Cushing-achtig beeld, bijnierschorssuppressie, afname botdichtheid, met name bij langdurig gebruik van hoge doses. Cataract, verhoogde intraoculaire druk, glaucoom.
Verder zijn gemeld: wazig zicht, bloedneus.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid voor corticosteroïden.
Bij langdurig gebruik bij kinderen de groei controleren en bij groeiremming trachten de dosering inhalatiecorticosteroïd te verminderen. Kinderen zijn gevoeliger voor de systemische effecten dan volwassenen, met name voor de psychologische en gedragseffecten als ook voor de bijnierschorssuppressie. Bij kinderen en adolescenten < 16 jaar, die een hoge dosering fluticasonpropionaat gebruiken (≥ 1.000 microgram/dag), kan het optreden van de onderdrukking van de bijnierfunctie en acute bijnieraanval in het bijzonder risicovol zijn.
In levensbedreigende situaties kan toepassing van de vernevelvloeistof niet de toediening van systemisch werkende corticosteroïden vervangen.
Toenemend gebruik van kortwerkende bronchusverwijdende middelen duidt op een verergering van de astma; het behandelschema moet mogelijk aangepast worden.
Slijm in bronchi: Soms is er een dusdanige hoeveelheid slijm in de bronchi, dat de werkzame stof niet in de slijmvliezen van de bronchi kan penetreren. In dat geval eerst een korte kuur orale corticosteroïden (ca. 2 weken), naast de dosisaerosol, geven.
Paradoxale bronchospasmen: Bij optreden van paradoxale bronchospasmen met een onmiddellijke toename van dyspneu na inhalatie de therapie staken en op een andere behandeling overgaan.
Pneumonie: De kans op pneumonie bij COPD neemt toe door het gebruik van inhalatiecorticosteroïden, houd bij het voorschrijven daarom rekening met risicofactoren voor pneumonie (roken, hogere leeftijd, voorgeschiedenis van pneumonie, lage BMI en ernstig COPD).
Longtuberculose kan geactiveerd worden door behandeling met inhalatiecorticosteroïden. Ook kunnen inhalatiecorticosteroïden bepaalde symptomen van longtuberculose en van bacteriële, virale of door schimmels veroorzaakte luchtweginfecties maskeren.
Systemische effecten: Langdurig gebruik van hoge doses inhalatiecorticosteroïden kan leiden tot systemische effecten, zoals het syndroom van Cushing door remming van de bijnierschorsfunctie, vermindering van de botdichtheid, cataract, glaucoom en psychische- en gedragsstoornissen. Bij overschakelen van patiënten die met systemische corticosteroïden zijn behandeld rekening houden met een verminderde bijnierschorsfunctie. Bij fysiek belastende situaties zoals stress of operatieve ingrepen kan een aanvullende dosis systemisch werkend corticosteroïd noodzakelijk zijn.
Oculaire effecten: Overweeg verwijzing naar een oogarts bij ontwikkeling van visusstoornissen. Glaucoom, cataract en zeldzame ziekten als centrale sereuze chorioretinopathie zijn gemeld na systemisch en lokaal gebruik van corticosteroïden.
Fluticason wordt gemetaboliseerd door CYP3A4.
Relevant: de plasmaconcentratie stijgt door boceprevir, cobicistat, darunavir, itraconazol, ritonavir, tipranavir en Viekirax® in combinatie met dasabuvir. Bij combinatie met itraconazol of ritonavir is een aanzienlijk verlaagde cortisolconcentratie en het syndroom van Cushing waargenomen.
Niet relevant: claritromycine, ertromycine, ketoconazol en voriconazol kunnen het metabolisme remmen.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met fluconazol of posaconazol.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
GLUCOCORTICOIDEN | ||
---|---|---|
Qvar aerosol autohaler; Qvar aerosol inhalator.
|
R03BA01 | |
Pulmicort, Novolizer, Easyhaler, Cyclocaps
|
R03BA02 | |
Alvesco
|
R03BA08 |
PARASYMPATHICOLYTICA | ||
---|---|---|
Atrovent, Ipraxa
|
R03BB01 | |
Spiriva Respimat
|
R03BB04 |