Specifieke serotonineheropnameremmer (SSRI). Het remt de heropname van serotonine in het neuron.
De gemiddelde fluoxetine concentratie bij kinderen vanaf 8 jaar is ongeveer 2 keer hoger dan waargenomen bij adolescenten en de gemiddelde norfluoxetine concentratie 1,5 keer hoger. Steady state plasma concentraties zijn afhankelijk van lichaamsgewicht en zijn hoger in laaggewicht kinderen. Zoals bij volwassenen accumuleren fluoxetine en norfluoxetine in grote mate na meervoudig orale dosis; steady state concentraties werden bereikt binnen 3-4 weken van dagelijks doseren.
Obsessief compulsieve stoornis: Off-label
Angststoornissen: Off-label
Matig tot ernstige depressie:
≤20 mg: On-label, >20mg: Off-label
Capsule (als hydrochloride) 5 mg, 20 mg
Tablet dispergeerbaar (als hydrochloride) 20 mg
Minitablet 5 mg
Obsessief compulsieve stoornis, Angststoornissen (sociale fobie, separatieangststoornis en/of gegeneraliseerde angststoornis), Depressie: matig tot ernstige depressieve episoden, indien depressie niet verbetert na 4-6 sessies psychotherapie |
---|
|
Boulimia nervosa en body dysmorphic disorder indien cognitieve gedragstherapie niet voldoende effectief is |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven. Overweeg om de startdosis om de dag te doseren, daarna ophogen op geleide van de klinische respons en de verdraagbaarheid.
Bij kinderen en adolescenten: meer kans op suïcidaal gerelateerd gedrag, vijandigheid, (hypo)manie, epistaxis; melding van groeiachterstand, een afname in alkaline fosfaatspiegels en bijwerkingen die mogelijk wijzen op vertraagde seksuele ontwikkeling of seksuele disfunctie.
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, diarree, slapeloosheid, hoofdpijn, vermoeidheid (o.a. asthenie).
Vaak (1-10%); verminderde eetlust, angst, nervositeit, rusteloosheid, libidovermindering, slaapstoornis, abnormale dromen, concentratiestoornis, duizeligheid, slaperigheid, tremor, wazig zien, hartkloppingen, QT-intervalverlenging, voorbijgaande roodheid van het gezicht en hals, geeuwen, dyspepsie, smaakveranderingen, braken, droge mond, jeuk, huiduitslag, urticaria, hyperhidrose, artralgie, frequente mictie, gynaecologische bloeding, vertraagde of afwezige ejaculatie, seksuele disfunctie, verkoudheid, gewichtsverlies.
Soms (0,1-1%): suïcidaal gedrag, depersonalisatie, stemmingsverandering, abnormaal orgasme, psychomotorische hyperactiviteit, ataxie, geheugenstoornis, tinnitus, myoclonus, mydriase, slikstoornis, epistaxis, gastro-intestinale bloedingen, hypotensie, dyspneu, alopecia, koud zweet, spiertrekkingen, dysurie, seksuele disfunctie (aanhoudend na staken), malaise, verhoogde transaminasen, verhoogde γ-GT.
Zelden (0,1-0,01%): trombocytopenie. neutropenie, leukopenie, anafylactische reactie, serumziekte, hyponatriëmie (vooral bij ouderen en bij gebruik van diuretica; dit kan samenhangen met het SIADH), agitatie, agressie, (hypo) manische reactie, hallucinaties, paniekaanval, verwardheid, spraakstoornis, convulsie, serotoninesyndroom, acathisie, buccoglossaal syndroom, pulmonale reacties, ventriculaire aritmie (waaronder 'torsade de pointes'), vasculitis, vasodilatatie, faryngitis, oesofageale pijn, angio-oedeem, hepatitis, ecchymosis, fotosensibilisatie, purpura, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse, slijmvliesbloedingen, myalgie, priapisme, urineretentie, galactorroe.
Na stoppen van de behandeling kunnen onthoudingsverschijnselen optreden, waaronder paresthesie.
.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Gelijktijdig gebruik van metoprolol bij hartfalen.
Samenvatting:
Bij de behandeling van depressie en sociale fobie, de medicamenteuze therapie combineren met een gelijktijdige psychotherapie. Leidt tot verminderd reactie- en concentratievermogen; patiënten in het bijzonder hoog risico patiënten (suïcidale gedachten, suïcidepoging) nauwkeurig observeren in verband met het verhoogde risico van suïcide, bij manische reacties behandeling staken. Regelmatig onderzoek voor het optreden van manie/hypomanie is aanbevolen. Tevens dient men bij het gebruik van fluoxetine bedacht te zijn op het ontstaan van het serotoninesyndroom. Verder is bij kinderen en adolescenten controle op groei en ontwikkeling noodzakelijk.
Fluoxetine dient aan een kind of een jong persoon met matige tot ernstige depressie gegeven te worden enkel in combinatie met een gelijktijdige psychotherapie (cognitieve gedragstherapie).Cognitieve gedragstherapie is tevens een effectieve therapie bij de behandeling van sociale fobieën. Afhankelijk van de ernst van de aandoening kan deze therapie gecombineerd worden met medicamenteuze therapie.
Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden kunnen daarvan hinder ondervinden.
Vóór behandeling is screening op risico van suïcide en bipolaire stoornis aangewezen. Antidepressieve behandeling kan het bij depressie toegenomen risico van suïcidaliteit verder vergroten gedurende de vroege stadia van herstel. Patiënten, in het bijzonder hoog-risico patiënten (suïcidale gedachten, suïcidepoging) dienen nauwkeurig gevolgd te worden tijdens behandeling met deze geneesmiddelen, in het bijzonder in het begin van de behandeling en na dosisaanpassingen. Patiënten moeten op de hoogte worden gebracht van de noodzaak om te letten op elke klinische verergering, suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten en ongewone gedragsveranderingen en de noodzaak om onmiddellijk medisch advies in te winnen als deze symptomen zich voordoen. Patiënten dienen niet over de grote hoeveelheden van dit geneesmiddel te kunnen beschikken.
Andere psychiatrische condities waarvoor fluoxetine wordt voorgeschreven kunnen ook geassocieerd worden met een toegenomen risico op aan suïcide gerelateerde gebeurtenissen. Bovendien kunnen deze condities comorbide zijn met episodes van depressie in engere zin. Dezelfde voorzorgsmaatregelen die in acht worden genomen bij de behandeling van patiënten met ernstige depressieve stoornis moeten daarom in acht worden genomen bij de behandeling van patiënten met andere psychiatrische aandoeningen.
In paediatrisch klinisch onderzoek werden manische reacties, waaronder manie en hypomanie, vaak gerapporteerd. Regelmatig onderzoek voor het optreden van manie/hypomanie is aanbevolen. De behandeling met fluoxetine dient gestaakt te worden indien er sprake is van manische reacties.
Zelden is bij SSRI’s een serotoninesyndroom gemeld; bij een combinatie van symptomen als agitatie, tremoren, myoklonieën en hyperthermie dient men hierop verdacht te zijn. Bij insulten dient de medicatie gestaakt te worden.
Verder is bij kinderen en adolescenten controle op groei en ontwikkeling noodzakelijk omdat er onvoldoende gegevens zijn over het effect van fluoxetine op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkelingen.
Gezien de interactie met dextromethorfan dient men bedacht te zijn op gebruik van zelfzorgproducten met dextromethorfan (hoestdrank en capsules).
Staak de behandeling bij:
het optreden van overgevoeligheidsverschijnselen (zoals huiduitslag);
manifesteren of verergeren van onderliggende manie;
het optreden of toenemen van convulsies;
het optreden van het serotoninesyndroom (een combinatie van symptomen als agitatie, tremoren, myoklonieën en hyperthermie);
symptomen van een abnormaal hartritme. Maak tevens een ECG.
Acathisie: Bij acathisie kan verhoging van de dosis schadelijk zijn.
Gewicht: Controleer bij anorexie regelmatig het gewicht.
Metabole effecten: Bij diabetici kan de glykemische controle veranderen, waardoor aanpassing van de dosering insuline of oraal bloedglucoseverlagend middel nodig kan zijn.
Cardiovasculaire effecten: Wees voorzichtig bij veel kans op het ontwikkelen van aritmieën zoals bij congenitaal QT-syndroom, voorgeschiedenis van QT-verlenging in de familie, bradycardie, congestief hartfalen, recent myocardinfarct, of (risicofactoren voor) hypokaliëmie of hypomagnesiëmie. Bij patiënten met een stabiele hartziekte vóór de start van de behandeling het maken van een ECG overwegen.
Suïciderisico: Bij suïcidaal gedrag of suïcidale gedachten in de voorgeschiedenis, evenals bij patiënten jonger dan 25 jaar is extra controle aangewezen, met name in de eerste weken van de therapie (als het middel nog onvoldoende effectief is) en na dosisaanpassingen. Er is een groter suïciderisico in het vroege stadium van herstel.
Comorbiditeit: Wees voorzichtig bij epilepsie, acute hartstoornissen, verhoogde intra-oculaire druk, bij kans op nauwe-kamerhoekglaucoom, ECT, een voorgeschiedenis van bloedingsstoornissen.
Afbouwen: Vanwege onthoudingsverschijnselen een behandeling niet plotseling staken, maar de dosis afbouwen gedurende ten minste 2–4 weken, zie ook de rubriek Doseringen. Risicofactoren voor het krijgen van onthoudingsverschijnselen zijn: behandeling met hogere doses dan de minimale effectieve dosis; het ervaren van onthoudingsverschijnselen bij een gemiste dosis; eerdere mislukte stoppoging.
Rijvaardigheid: Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden.
Onderzoeksgegevens: Bij kinderen en adolescenten is controle op groei en ontwikkeling nodig omdat er onvoldoende gegevens zijn over het effect op groei en op de seksuele, cognitieve en emotionele ontwikkeling. Bij vertraging van de groei en/of ontwikkeling van puberteit verwijzen naar een kinderarts. De werkzaamheid is bij OCS niet vastgesteld op de langere termijn van meer dan 24 weken, en evenmin bij boulimia nervosa op de langere termijn van meer dan drie maanden.
Fluoxetine remt CYP2C19 en CYP2D6, en enigszins CYP3A4. Het is substraat voor CYP2D6 (hoofdroute), CYP2C9 en CYP2C19.
Relevant:
Afname fluoxetine: de concentratie kan dalen door nevirapine.
Toename fluoxetine: de concentratie stijgt door ritonavir.
Fluoxetine verhoogt de concentratie van: zie bij Interactielijsten, CYP2D6-remmers, en van carbamazepine, clozapine, dihydropyridines, fenytoïne en pimozide.
Overig effect: gelijktijdig gebruik met dextromethorfan kan leiden tot serotonerge toxiciteit. Gelijktijdige behandeling moet worden vermeden; aanbevolen wachttijd na staken dextromethorfan 1 dag.
Niet relevant:
Fluoxetine verhoogt de concentratie van: CYP2D6-remmers, en van alprazolam, dapoxetine, diltiazem, sertindol, trazodon en verapamil.
Interacties SSRI's algemeen:
Bij combinatie met een MAO-remmer (ook moclobemide, rasagiline of selegiline) kan het serotoninesyndroom optreden (zie Bijwerkingen), soms met fatale afloop.
Gelijktijdige behandeling van een SSRI met een MAO-remmer wordt ontraden. Aanbevolen wachttijden zijn:
na staken niet-selectieve MAO-remmer, rasagiline of selegiline: ten minste 14 dagen;
na staken moclobemide: 1 dag;
na staken fluoxetine: 5 weken;
na staken citalopram, dapoxetine, escitalopram, fluvoxamine of paroxetine: 7 dagen;
na staken sertraline: 14 dagen.
Serotonerge toxiciteit is in enkele gevallen gemeld na toevoeging van fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol aan een SSRI.
Serotonerge toxiciteit is eveneens gemeld bij combinatie van een SSRI met linezolid (aanbevolen wachttijd na staken linezolid 2 dagen) of methylthionine.
Bij gebruik van een SSRI neemt het risico op een maagdarmbloeding toe als tevens een NSAID wordt gebruikt.
Bij gebruik van een SSRI kan de bloedingsneiging toenemen, hierdoor kan het effect van een VKA, acalabrutinib, ibrutinib of zanubrutinib worden versterkt.
Bij combinatie met een thiazide kan hyponatriëmie optreden.
Bij combinatie met metoclopramide neemt het risico op extrapiramidale verschijnselen toe. Bovendien verhoogt fluoxetine de plasmaconcentratie van metoclopramide.
Niet relevant:
De concentratie van almotriptan en frovatriptan kan stijgen. Theoretisch is er een verhoogd risico op het serotoninesyndroom bij combinatie met triptanen.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met tedizolid.
Niet beoordeeld:
Mogelijk is het risico op het serotoninesyndroom verhoogd bij gebruik in combinatie met amfetaminen of buprenorfine.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
NIET-SELECTIEVE MONOAMINE-HEROPNAMEREMMERS | ||
---|---|---|
N06AA09 | ||
N06AA04 | ||
Tofranil
|
N06AA02 | |
Nortrilen
|
N06AA10 |
SELECTIEVE SEROTONINE-HEROPNAMEREMMERS | ||
---|---|---|
Cipramil
|
N06AB04 | |
Lexapro
|
N06AB10 | |
Fevarin
|
N06AB08 | |
N06AB06 |
OVERIGE ANTIDEPRESSIVA | ||
---|---|---|
Oxitriptan
|
N06AX01 | |
Wellbutrin, Zyban
|
N06AX12 | |
Cymbalta
|
N06AX21 | |
Remeron
|
N06AX11 | |
Efexor
|
N06AX16 |