Bisfosfonaat met remmend effect op de botresorptie door chemische adsorptie aan hydroxyapatietkristallen en/of rechtstreeks effect op de osteoclasten. Het klinisch effect is afhankelijk van de concentratie in het bot.
Geen informatie
Conc. voor infusieopl. (di-Na-zout) 3 mg/ml; 6 mg/ml; 9 mg/ml
Infusievlst. (di-Na-zout) 0,18 mg/ml
Osteogenesis imperfecta |
---|
|
Chronische of niet ernstige symptomatische hypercalciemie |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Doordat pamidroninezuur aan beenweefsel wordt gebonden, kan het scintigrafie van botten storen.
Zeer vaak (> 10%): aan het begin van de therapie temperatuurverhoging (1–2°C) die 1–2 dagen kan aanhouden en griepachtige verschijnselen, soms gepaard gaande met malaise, koude rillingen, vermoeidheid en opvliegers. Asymptomatische hypocalciëmie, hypofosfatemie. Vaak (1-10%): reacties op de infusieplaats (pijn, roodheid, zwelling, verharding, (trombo)flebitis). Pijn in de botten, artralgie, spierpijn. Misselijkheid, braken, anorexie, buikpijn, diarree, obstipatie, gastritis. Hoofdpijn, insomnia, somnolentie, symptomatische hypocalciëmie (paresthesie, tetanie). Hypokaliëmie, hypomagnesiëmie. Huiduitslag. Hypertensie. Conjunctivitis. Anemie, trombocytopenie, lymfocytopenie. Verhoogde bloedcreatininespiegel. Soms (0,1-1%): allergische reacties inclusief anafylactoïde reacties, bronchospasmen of dyspneu, angioneurotisch oedeem. Jeuk. Epileptische insulten, agitatie, duizeligheid, lethargie. Uveïtis (iritis, iridocyclitis). Hypotensie. Dyspepsie. Spierkramp, osteonecrose (vooral van de kaken). Acuut nierfalen. Abnormale leverfunctietest, verhoogde bloedureumwaarden. Zelden (0,01–0,1%): atypische subtrochantere en femurschachtfracturen, met name bij langdurige behandeling (bijwerking van bisfosfonaatklasse). Focale segmentale glomerulosclerose (incl. collapsvariant), nefrotisch syndroom. Zeer zelden (< 0,01%): reactivatie van Herpes simplex en – zoster. Leukopenie. Anafylactische shock. Hyperkaliëmie, hypernatriëmie. Verwardheid, visuele hallucinaties. Scleritis, episcleritis, xanthopsie. Linkerventrikelfalen (dyspneu, longoedeem), congestief hartfalen (oedeem) als gevolg van vloeistofoverbelasting. Acuut ademhalingssyndroom, interstitiële longaandoening. Toename van pre–existente nierziekte, hematurie, aandoening van de niertubuli, nefritis van het tubulair interstitium, glomerulonefropathie. Verder zijn gemeld: orbitale ontsteking. Atriumfibrilleren. Ernstige, invaliderende bot, gewrichts– en/of spierpijn; deze ontstaan in de eerste maanden van behandeling en verdwijnen meestal na stopzetten. Veel van de genoemde bijwerkingen kunnen gerelateerd zijn aan de onderliggende aandoening.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid voor bisfosfonaten.
Uitsluitend na adequate rehydratie toepassen. Niet als bolusinjectie toedienen wegens gevaar van calciumneerslagen in de nier en ernstige lokale reacties of tromboflebitis. Niet mengen met calciumbevattende i.v. infusievloeistoffen. In verband met onvoldoende onderzoek niet combineren met andere bisfosfonaten. Tijdens behandeling calcium en fosfaat in het serum vervolgen. Na schildklieroperatie is er meer kans op hypocalciëmie als gevolg van relatief hypoparathyroïdisme. Bij hartziekten (m.n. bij ouderen), en bij koorts kan een additionele NaCl-belasting hartfalen bespoedigen. Vooral bij bestaande nierinsufficiëntie, predispositie voor gestoorde nierfunctie (bv. bij multiple myeloom, tumor-geïnduceerde hypercalciëmie), langdurige frequente infusies of bij gebruik van nefrotoxische farmaca is tijdens gebruik soms achteruitgang van de nierfunctie vastgesteld; voorafgaand aan iedere behandeling de nierfunctie (standaard laboratoriumonderzoek, klinische nierfunctieparameters, vloeistofbalans) controleren. Bij verslechtering van de nierfunctie de toediening staken en bij de behandeling van botmetastasen of multipel myeloom uitstellen totdat deze is teruggekeerd tot 90% van de uitgangswaarde. Niet gebruiken bij ernstige nierinsufficiëntie (creatinineklaring <30 ml/min), behalve in geval van levensbedreigende tumorgeïnduceerde hypercalciëmie. Bij anemie, leukopenie of trombocytopenie regelmatig bloedonderzoek verrichten. Bij herhaalde toediening of bij gevorderd stadium van kanker kan een zwakker therapeutisch effect optreden. Eventueel oraal calcium en vitamine D-suppletie geven ter beperking van de kans op hypocalciëmie bij osteolytische metastasen of multipel myeloom. Osteonecrose van de kaak is gemeld bij gebruik van bisfosfonaten, veelal geassocieerd met tandheelkundige ingrepen bij kankerpatiënten die ook corticosteroïden, radiotherapie en oncolytica gebruiken. Bij risicofactoren voor osteonecrose bij voorkeur voorafgaande aan de behandeling een tandheelkundige controle uitvoeren en tijdens behandeling tandheelkundige ingrepen vermijden, aangezien deze de symptomen kunnen verergeren. Bij langdurig gebruik van bisfosfonaten kan pijn in de dij, lies of heup samen met kenmerken van stressfracturen bij beeldvormend onderzoek, soms weken tot maanden vóór een volledige femorale fractuur aanwezig zijn. Bij optreden van proximale femurfractuur de contralaterale femur onderzoeken, omdat de fracturen in veel gevallen bilateraal optreden. Slechte genezing van dergelijke fracturen is gemeld. De canule in een relatief grote ader inbrengen om de kans op lokale reacties op de infusieplaats tot een minimum te beperken.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met thalidomide.
Interacties bisfosfonaten algemeen
Relevant: voedsel dat veel calcium bevat, antacida en middelen die veel calcium, ijzer, aluminium of magnesium bevatten, kunnen de absorptie van bisfosfonaten na orale toediening verminderen. Aanbevolen wordt bisfosfonaten ten minste 2 uur vóór deze middelen in te nemen. Een ijzerpreparaat met gereguleerde afgifte moet worden vervangen door een gewoon preparaat.
De combinatie met aluminiumbevattende antacida is niet gewenst, omdat deze na langdurig gebruik aanleiding kunnen geven tot osteoporose. Verder kunnen bisfosfonaten maagdarmstoornissen veroorzaken.
Niet beoordeeld: bij combinatie met aminoglycosiden kan de serumcalciumconcentratie extra worden verlaagd.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BISFOSFONATEN | ||
---|---|---|
Fosamax, Bonasol
|
M05BA04 | |
Actonel
|
M05BA07 |
OVERIGE BOTMINERALISATIEBEINVLOEDENDE MIDDELEN | ||
---|---|---|
Crysvita
|
M05BX05 | |
Xgeva
|
M05BX04 |