On-label
Toon SmPC tekstSuspensie voor injectie + poeder voor injectie; flacon 0,5 ml.
Injsusp wws 0.5 ml
Gecombineerd vaccin tegen difterie, kinkhoest, tetanus, poliomyelitis, infecties veroorzaakt door Haemophilus influenzae type b en hepatitis B.
Geen informatie
Indicatie: RIJKSVACCINATIE PROGRAMMA DKTP-HiB-HepB (Difterie, Kinkhoest, Tetanus, Poliomyelitis, hepatitis B en infecties veroorzaakt door Haemophilus influenzae type B.) |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
BACTERIELE VACCINS MET VIRALE VACCINS | ||
---|---|---|
J07CA06 | ||
Boostrix Polio, Triaxis Polio
|
J07CA02 | |
DTP, Revaxis
|
J07CA01 |
Zeer vaak (> 10%): pijn, vermoeidheid, roodheid, zwelling op de plaats van injectie. Koorts ≥ 38 °C. Verlies van eetlust, abnormaal huilen, rusteloosheid, prikkelbaarheid. Vaak (1-10%): nervositeit. Koorts > 39,5 °C. Soms (0,1-1%): diffuse zwelling van het geïnjecteerde ledemaat, waarbij soms het nabijgelegen gewricht ook betrokken is, slaperigheid, hoesten, diarree, braken. Zelden (0,01- 0,1%): huiduitslag. Zeer zelden (< 0,01%): convulsies (met of zonder koorts), dermatitis. Verder zijn gemeld: lymfadenopathie, collaps, apneu (vooral bij zeer premature kinderen), angio-oedeem, anafylactische reacties, anafylactoïde reacties (waaronder urticaria), allergische reacties (waaronder jeuk). Bij het hepatitis B-vaccin is zeer zelden trombocytopenie, paralyse, neuropathie, Guillain–Barrésyndroom, encefalopathie, encefalitis en meningitis gerapporteerd.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Actieve, ernstige infectieziekte. Overgevoeligheid voor neomycine of polymyxine. Encefalopathie met onbekende oorzaak binnen zeven dagen na eerdere inenting met een kinkhoest bevattend vaccin.
Toediening van vaccins die kinkhoest bevatten zorgvuldig overwegen indien één van de volgende verschijnselen zijn opgetreden bij eerdere toediening ervan: hoge koorts (≥ 40 °C) zonder andere oorzaak binnen 48 uur na vaccinatie; collaps of een op shock gelijkende toestand binnen 48 uur na vaccinatie; aanhoudend (> 3 uur) en ontroostbaar huilen binnen 48 uur na vaccinatie; convulsies met of zonder koorts binnen drie dagen na vaccinatie. Gevaccineerden met een geschiedenis van convulsies in combinatie met koorts, zorgvuldig volgen omdat zulke bijwerkingen binnen 2 tot 3 dagen na vaccinatie kunnen optreden. Voorzichtig bij kinderen met een nieuwe neurologische aandoening of een progressieve neurologische aandoening. Immunologische respons kan uitblijven na vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten. Bij primaire immunisatie in zeer premature kinderen (≤ 28 weken zwangerschap) rekening houden met het risico van apneu en met de noodzaak om de respiratoire functies gedurende 48–72 uur te monitoren, vooral bij kinderen met een nog niet volledig ontwikkeld ademhalingsstelsel in de anamnese. Gezien het belang van vaccineren, de vaccinatie echter niet uitstellen of het deze kinderen onthouden. Mogelijk is er een lagere immunorespons bij premature kinderen. Circa 1–2 weken na vaccinatie met een Hib-vaccin is uitscheiding van Hib capsulair polysaccharide-antigeen in de urine beschreven; daarom in deze periode geen urinetest gebruiken om een Hib-infectie vast te stellen. De werkzaamheid en veiligheid zijn niet vastgesteld bij kinderen ouder dan 3 jaar. Infanrix hexa niet verwarren met Infanrix penta.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde DMARD's, veel oncolytica (inclusief een aantal tyrosinekinaseremmers en monoklonale antilichamen met immunosuppressieve werking, zie aldaar)) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.