Lipofiele selectieve β-blokker zonder intrinsieke sympathicomimetische activiteit (ISA). Het vermindert de invloed van adrenerge prikkels op het hart. Het hartminuutvolume en het cardiale zuurstofverbruik nemen af. Tevens wordt de AV-geleiding vertraagd en treedt een antihypertensief effect op. In de tablet met gereguleerde afgifte succinaat is de werkzame stof aanwezig in microgranules. Deze zijn omhuld door een membraan, die de afgifte van de stof regelt waardoor gedurende 24 uur gelijkmatige serumconcentraties worden verkregen. Anti-hypertensieve werking: meestal maximaal binnen 1 week. Na stoppen van een chronische therapie kan het effect nog vier weken aanhouden.
Passeert de bloed-hersenbarrière makkelijk. Metabolisering: door de lever tot inactieve metabolieten, vnl. door CYP2D6. Eliminatie: via de nieren bijna volledig, 5% onveranderd. Het farmacokinetische profiel van metoprolol bij kinderen van 6 tot 17 jaar met hypertensie is vergelijkbaar met het reeds bekende farmacokinetische profiel bij volwassenen. De schijnbare klaring na orale toediening (CL/F) nam lineair toe met het lichaamsgewicht.
De eliminatiehalfwaardetijd bij neonaten bedraagt 5 – 10 uur.
95 mg metoprololsuccinaat bevat een zelfde hoeveelheid metoprololbase als 100 mg metoprololtartraat.
Hypertensie:
Intraveneus: off-label
Oraal:
< 6 jaar: off-label
> 6 jaar: doseringen > 2 mg/kg/dag of > 200 mg/dag: off-label
Gedilateerde cardiomyopathie met hartfalen: Off-label
Toon SmPC tekst Toon SmPC tekstTablet (tartraat) 12,5 mg, 25 mg, 50 mg, 100 mg
Tablet met gereguleerde afgifte (tartraat) 200 mg
Tablet met gereguleerd afgifte (succinaat) 23,75 mg, 47,50 mg, 95 mg, 190 mg. Overeenkomend met resp. 25 mg, 50 mg, 100 mg, 200 mg metoprololtartraat.
Inj.vlst. (tartraat) 1 mg/ml
Suspensie 10mg/ml
LET OP: 0,5 mg metoprololtartraat komt overeen met 0,48 metoprolol succinaat
Hypertensie |
---|
|
Gedilateerde cardiomyopathie met hartfalen |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Orthostatische hypotensie, bradycardie, decompensatio cordis, vermoeidheid, duizeligheid, hoofdpijn, nachtmerries, droge mond, misselijkheid, buikpijn, braken en diarree.
Bij opvallend meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme.
Zeer vaak (> 10%): vermoeidheid, (orthostatische) hypotensie.
Vaak (1-10%): duizeligheid, hoofdpijn. Bradycardie, palpitaties, evenwichtsstoornissen, dyspneu bij inspanning, koude handen en voeten, fenomeen van Raynaud. Misselijkheid, buikpijn, diarree, obstipatie.
Soms (0,1-1%): oedeem en precordiale pijn, toename hartfalen, eerstegraads hartblok, cardiogene shock bij bestaand acuut myocardinfarct. Braken. Bronchospasmen (ook bij patiënten zonder obstructieve longziekte). Huiduitslag zoals urticaria, psoriasisachtige en dystrofische laesies van de huid, toegenomen zweetproductie. Paresthesie, spierkrampen. Verminderde alertheid, slaapstoornissen, nachtmerries, depressie. Gewichtstoename.
Zelden (0,01-0,1%): hartaritmieën, hartgeleidingsstoornissen, syncope. Droge mond, droge/geïrriteerde ogen, visusstoornissen, conjunctivitis, rinitis. Haaruitval. Nervositeit, angst. Erectiele of seksuele disfunctie, ziekte van Peyronie. Verslechtering van diabetes mellitus. Gestoorde leverfunctie.
Zeer zelden (< 0,01%): gangreen bij al bestaande ernstige perifere doorbloedingsstoornissen. Trombocytopenie, leukopenie. Oorsuizen, gehoorproblemen. Smaakstoornissen, retroperitoneale fibrose. Fotosensibilisatie, verergering psoriasis. Overgevoeligheid. Artralgie, artritis. Hepatitis. Geheugenverlies, verwardheid, depersonalisatie, hallucinaties. Libido–en potentiestoornissen.
Verder zijn gemeld: afname HDL, toename triglyceriden in bloed.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Sinusbradycardie, AV block, hypotensie, astma en decompensatio cordis.
Cave omrekeningsfactor OR/IV; metoprolol ondergaat een 'first pass'-effect in de lever, waardoor de biologische beschikbaarheid bij volwassenen 35-50% bedraagt (Biologische beschikbaarheid bij kinderen is niet bekend). De intraveneuze toediening van metoprolol voor acute behandeling in een intensive-care-unit dient uitsluitend plaats te vinden onder controle van het ECG en de bloeddruk. Te snelle i.v. toediening kan leiden tot ernstige hypotensie en shock. Grote voorzichtigheid is geboden bij gelijktijdig gebruik van verapamil, vanwege het risico op hypotensie, AV-geleidingsstoornissen en linkerventrikelinsufficiëntie. Bij metabole aandoeningen in verband met hypoglykemie alleen voorschrijven in overleg met een kinderarts metabole ziekten.
Bij opvallend weinig werkzaamheid of bij meer of ernstiger bijwerkingen kan sprake zijn van een CYP2D6-polymorfisme.
De i.v.-toediening dient klinisch te worden toegepast onder controle van ECG en bloeddruk. Te snelle i.v.-toediening kan leiden tot ernstige hypotensie en shock. Bij de behandeling van een (vermoed) myocardinfarct na elke i.v. dosis van 5 mg ECG en bloeddruk controleren.
Instelling op orale therapie dient onder controle van de polsslag en de bloeddruk te geschieden (bv. 1×/w. gedurende 3–4 w.). Indien de hartfrequentie afneemt tot 50–55 slagen/min dient de dosering te worden verlaagd. Bij 'ernstiger' bradycardie (< 50 slagen/min) de toediening staken. Plotseling staken kan leiden tot ernstige aritmieën of verergering van angina pectoris of hartfalen.
Het antihypertensief effect van orale toediening kan pas na zes weken worden beoordeeld.
De selectiviteit neemt af met het hoger worden van de dosering.
Bij hartfalen bij iedere dosis-verhoging de patiënt zorgvuldig evalueren; bij optreden van hypotensie kan een tijdelijke verlaging van de dosering nodig zijn of een verlaging van de dosering van de gelijktijdig gebruikte medicatie. Er is geen ervaring met het gebruik van metoprolol bij hartfalen met restrictieve en hypertrofische cardiomyopathie, met een aangeboren hartafwijking, met hemodynamisch significante organische hartklepafwijkingen, met sterk verminderde nier- en leverfunctie, met een myocardinfarct binnen drie maanden en met een leeftijd > 80 jaar.
Bij een voorgeschiedenis van perifere circulatiestoornissen of 'variant'– of Prinzmetal-angina pectoris, en bij psoriasis is terughoudendheid met β-blokkers geboden vanwege kans op toename van de klachten.
Wees voorzichtig bij een eerstegraads AV–blok vanwege een negatief effect op de AV–geleiding.
Bij chronische obstructieve longziekten kan benauwdheid verergeren; eventueel de dosering aanpassen van gelijktijdig toegediende bronchusverwijdende middelen.
β-Blokkers kunnen de adrenerge symptomen van hyperthyroïdie en van hypoglykemie maskeren. Herstel van de glucosespiegel na hypoglykemie kan worden vertraagd; de selectieve β-blokkers hebben dit effect in veel mindere mate dan de niet–selectieve β-blokkers.
Bij algehele anesthesie de anesthesist informeren over het gebruik van metoprolol; als het noodzakelijk is metoprolol te staken voor de operatie, de dosering stapsgewijs afbouwen, dit moet minimaal 48 uur voor de operatie afgerond zijn.
Wees voorzichtig bij ernstige overgevoeligheidsreacties in de voorgeschiedenis en tijdens desensibilisatietherapie, omdat vooral niet-selectieve β-blokkers de gevoeligheid voor allergenen en de ernst van anafylactoïde reacties kunnen doen toenemen.
Metoprolol is substraat voor CYP2D6.
Relevant:
Toename metoprolol: de concentratie stijgt door cobicistat, krachtige CYP2D6-remmers, mirabegron en propafenon.
Niet relevant:
Afname metoprolol: de concentratie daalt door metamizol.
Toename metoprolol: de concentratie stijgt door dulaglutide, fedratinib, gefitinib en imatinib.
Interacties β-Blokkers algemeen
Relevant:
β-Blokkers versterken het effect van: acute hypotensie kan optreden bij combinatie van een niet-selectieve α1A-blokker (alfuzosine, doxazosine, terazosine) met een β-blokker. Dit geldt met name in het begin van de behandeling of bij start van een niet-selectieve α1A-blokker.
Bij combinatie met diltiazem of verapamil kan de remmende werking op de AV-geleiding en de antihypertensieve werking worden versterkt, met als gevolg bradycardie, AV-block en hypotensie. De combinatie wordt in bepaalde gevallen bewust toegepast vanwege het synergistische effect, en wordt bij voorkeur (poli)klinisch ingesteld.
β-Blokkers verminderen het effect van: niet-selectieve β-blokkers en β-sympathicomimetica kunnen elkaars werking verminderen. Dit is van klinisch belang bij β-sympathicomimetica die bij astma of COPD worden toegepast, zie inleidende tekst Sympathicomimetica met vooral β2-effect.
Overig effect: niet-selectieve β-blokkers, en in mindere mate selectieve β-blokkers, kunnen de verschijnselen van hypoglykemie (bij gebruik van insuline, een sulfonylureumderivaat of repaglinide) maskeren en het herstel uit een hypoglykemie vertragen. Tevens kunnen ze tijdens hypoglykemie ernstige hypertensie veroorzaken. Verder kan de hypoglykemische werking van orale bloedglucoseverlagende middelen afnemen, omdat β-blokkers de door deze middelen geïnduceerde insulinesecretie uit het pancreas remmen. Een niet-selectieve β-blokker wordt bij voorkeur vermeden, maar dit is niet altijd mogelijk. Bij hogere doses blokkeren selectieve β-blokkers ook de β2-receptoren en zijn dan niet meer selectief.
β-Blokkers antagoneren de β-mimetische werking van adrenaline. Deze interactie is vooral gemeld voor niet-selectieve β-blokkers en (vrijwel) niet voor selectieve β-blokkers. Bij hogere doses blokkeren selectieve β-blokkers ook de β2-receptoren en zijn dan niet meer selectief.
NSAID's kunnen de antihypertensieve werking van de β-blokker verminderen; bij NSAID-gebruik tot 2 weken is dit effect weinig relevant. Bij overige indicaties van een β-blokker, zoals angina pectoris of tremor, is interactie met NSAID's niet beschreven.
Bij combinatie van een niet-selectieve β-blokker met clonidine kan paradoxale hypertensie optreden. Bovendien kan 'rebound'-hypertensie optreden bij staken van clonidine in aanwezigheid van een β-blokker. Bij staken van clonidine dient daarom eerst de β-blokker (tijdelijk) te worden gestaakt voordat het gebruik van clonidine geleidelijk wordt gestaakt.
Niet relevant:
Fingolimod verlaagt de hartslag; bij combinatie met een β-blokker kan de hartslag extra verlagen.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met de selectieve α1A-blokkers silodosine en tamsulosine en voor interactie van selectieve β-blokkers met β-sympathicomimetica (bij astma of COPD).
Niet beoordeeld:
Antacida kunnen de absorptie van atenolol en propranolol verminderen en de absorptie van metoprolol verhogen. Een interval van 2 uur tussen het innemen wordt aanbevolen.
Fenobarbital, primidon en rifampicine versterken het metabolisme in de lever van β-blokkers die voornamelijk door de lever worden gemetaboliseerd.
De β-mimetische werking van dopamine, efedrine en noradrenaline wordt geantagoneerd. Hierdoor blijft alleen de α-mimetische werking van deze stoffen over, waardoor hypertensie en reflexbradycardie kunnen optreden.
Cimetidine remt het metabolisme van propranolol, labetalol en metoprolol en andere β-blokkers die door de lever worden gemetaboliseerd.
Hydralazine en alcohol verhogen de plasmaconcentratie van propranolol en andere β-blokkers die in de lever worden gemetaboliseerd.
Kinidine remt het metabolisme van een aantal β-blokkers, zoals carvedilol, metoprolol, nebivolol en propranolol. Bij combinatie van kinidine met één van deze β-blokkers kunnen bradycardie, verminderde hartfunctie en aritmie optreden.
De β-blokkers kunnen het metabolisme van lidocaïne remmen. Het effect zou groter zijn bij lipofiele β-blokkers. Lidocaïne kan het negatief-inotrope effect van propranolol en mogelijk ook van andere β-blokkers versterken.
β-blokkers kunnen ook het metabolisme van theofylline remmen. Verder heeft theofylline enige antagonistische farmacologische effecten.
Combinatie met digoxine kan leiden tot een verlengde AV-geleidingstijd en bradycardie.
Er zijn aanwijzingen dat gebruik van β-blokkers het risico op een anafylactoïde reactie door intraveneuze contrastmiddelen kan verhogen.
Inhalatie-anaesthetica kunnen het negatief-inotrope effect versterken.
Combinatie met amiodaron kan ritme- en geleidingsstoornissen veroorzaken, mogelijk door verhoging van de plasmaconcentratie of door additieve farmacodynamische effecten.
Combinatie van flecaïnide met propranolol kan tot verhoging van de plasmaconcentratie van beide stoffen leiden, met als gevolg versterking van het negatief-inotrope effect. In combinatie met sotalol is bradycardie en AV-block gemeld.
Gelijktijdig gebruik van donepezil, galantamine of rivastigmine kan het risico op bradycardie verhogen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
NIET-SELECTIEVE BETA-BLOKKERS | ||
---|---|---|
Hemangiol
|
C07AA05 | |
Sotacor
|
C07AA07 |
SELECTIEVE BETA-BLOKKERS | ||
---|---|---|
C07AB03 | ||
Emcor
|
C07AB07 | |
C07AB09 |
ALFA- EN BETA-BLOKKERS | ||
---|---|---|
C07AG02 | ||
Trandate
|
C07AG01 |