Synthetisch polypeptide, bestaande uit de eerste 24 aminozuren van natuurlijk ACTH. Het biologisch effect is gelijk aan dat van ACTH: het stimuleert in de normaal functionerende bijnierschors de biosynthese van gluco- en mineralocorticoïden, alsmede (in geringere mate) van androgenen.
Geen informatie
Diagnostisch gebruik: Off-label
Syndroom van West:
IM: Off-label
IV: On-label
Inj.vlst. (als hexa-acetaat) 0.25 mg/ml
Syndroom van West |
---|
|
Diagnosticum: ACTH test |
---|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
belemmering van de groei bij kinderen,
Overgevoeligheidsreacties, soms anafylactische shock (m.n. bij astma of neiging tot allergie), veelal binnen een uur na injectie. Incidenteel is adrenale bloeding gemeld. Bij langdurige therapeutische toepassing kunnen mineralocorticoïde, glucocorticoïde en androgene effecten optreden.
Bij gebruik als substitutietherapie treden in het algemeen geen bijwerkingen op, alleen bij te hoge doses.
Vocht- en elektrolytenevenwicht: natrium- en vochtretentie, hartfalen bij daarvoor gevoelige patiënten, kaliumverlies, hypokaliëmische alkalose, hypertensie en verhoogde calciumuitscheiding.
Bewegingsapparaat: spierzwakte, steroïdmyopathie, spieratrofie, osteoporose met kans op compressiefracturen van de vertebrae, aseptische necrose vooral van de femur- en humeruskoppen, spontane fracturen van pijpbeenderen en peesruptuur.
Maag-darmstelsel: ulcus pepticum met meer kans op perforatie en bloeding, pancreatitis, opgezette buik en ulceratieve oesofagitis
Huid: vertraagde wondgenezing, dunne broze huid, petechiën en ecchymose, erytheem, toegenomen transpiratie, onderdrukking van reacties op huidproeven, branderig of tintelend gevoel vooral in het perineum, acne, andere huidreacties zoals allergische dermatitis, urticaria en angio-oedeem. Hypopigmentatie en atrofie op de plaats van injectie.
Neurologische effecten: convulsies, intracraniële drukverhoging met papiloedeem (pseudotumor cerebri), m.n. bij kinderen tijdens of kort na snelle onttrekking, vertigo en hoofdpijn.
Endocriene effecten: menstruatiestoornissen, hirsutisme, ontstaan van het cushingsyndroom, belemmering van de groei bij kinderen, secundaire remming van hypofyse en bijnierschors, vooral nadelig ten tijde van stress (zoals trauma, operatie en ziekte), verlaagde koolhydraattolerantie, manifest worden van latente diabetes mellitus, vergrote behoefte aan insuline of orale bloedglucoseverlagende middelen bij diabetes mellitus.
Oog: subcapsulaire lenscataracten, verhoogde oogdruk, glaucoom, exophthalmus en secundaire ooginfecties door schimmels of virussen. Blindheid in samenhang met intralaesionale behandeling rond gelaat en hoofd. Retinopathie bij prematuren.
Psychische reacties: psychische stoornissen uiteenlopend van euforie, slapeloosheid, stemmingswisselingen, persoonlijkheidsveranderingen en ernstige depressies tot duidelijke verschijnselen van psychose. Voorts kunnen bestaande onevenwichtigheid en neiging tot psychose verergeren.
Stofwisseling: negatieve stikstofbalans door eiwitafbraak, centripetale vetzucht (gelaat, romp).
Overige: anafylactoïde of overgevoeligheidsreacties, trombo-embolie, gewichtstoename, toegenomen eetlust, misselijkheid, malaise, psychologische en fysiologische afhankelijkheid. Hypertrofe cardiomyopathie bij zuigelingen met een laag geboortegewicht. Erytro- en granulocytose, tevens lymfo- en eosinopenie. Na langdurige therapie kan staken van de toediening van corticosteroïden een corticosteroïdonthoudingssyndroom tot gevolg hebben, begeleid door koorts, myalgie, artralgie en malaise; dit kan zelfs zonder tekenen van bijnierschorsinsufficiëntie optreden. Bij gebruik van het depotpreparaat: incidenteel littekenvorming, induratie, ontsteking, paresthesie, late pijn of pijnlijkheid, spiertrekkingen, ataxie en nystagmus. Bij lokale therapie: roodheid op de injectieplaats, pijnloze destructie van het gewricht, vooral na herhaalde injecties, kristalsynovitis; soms overgevoeligheidsreacties.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bij therapeutisch gebruik: acute psychosen, infecties, ulcus pepticum, hartinsufficiëntie, syndroom van Cushing, primaire bijnierschorsinsufficiëntie, adrenogenitaal syndroom, ernstige hypertensie en ernstige osteoporose. Oculaire herpes simplex in verband met mogelijke corneale perforatie.
Bij langdurige behandeling bij kinderen dient de groei zorgvuldig te worden gecontroleerd i.v.m. mogelijke groeiremming. Bij zuigelingen en kleine kinderen is regelmatig echocardiografisch onderzoek nodig, omdat bij langdurige toepassing met hogere dan de aanbevolen doses een reversibele myocardhypertrofie kan optreden.
Het depotpreparaat geeft veel bijwerkingen.
Voorzichtigheid is geboden bij allergische aandoeningen, met name bij astma wegens het gevaar van een anafylactische reactie; de Synacthentest in dat geval alleen uitvoeren indien vooraf geen ACTH-preparaten zijn gegeven. Tevens is voorzichtigheid geboden bij ulceratieve colitis, diverticulitis, recente intestinale anastomose, nierfunctiestoornissen, predispositie voor trombo-embolie, osteoporose en myasthenia gravis. Bij optreden van lokale of systemische overgevoeligheidsreacties tijdens of na een injectie de toediening staken en afzien van toekomstig gebruik van ACTH-preparaten. Een observatieperiode van een uur is aan te bevelen. Intercurrente ziekten kunnen worden gemaskeerd, terwijl de vatbaarheid voor infecties toeneemt. Bij langdurige behandeling regelmatig de elektrolyten controleren. Bij diabetes of hypertensie de behandeling opnieuw instellen. Bij langdurig gebruik is reversibele hersenatrofie beschreven. Na staken van de therapie kan de reactie van de bijnier op stress-situaties afgenomen zijn. Bij langdurige behandeling bij kinderen dient de groei zorgvuldig te worden gecontroleerd i.v.m. mogelijke groeiremming. Bij zuigelingen en kleine kinderen is regelmatig echocardiografisch onderzoek nodig, omdat bij langdurige toepassing met hogere dan de aanbevolen doses een reversibele myocardhypertrofie kan optreden. Bij hypothyroïdie of levercirrose kan het effect van tetracosactide versterkt zijn. Bij langdurig gebruik kan posterior subcapsulair cataract en glaucoom optreden; behandelde patiënten dienen hierop nauwkeurig te worden gecontroleerd. Bij gebruik kunnen bestaande emotionele instabiliteit of psychotische neigingen versterkt worden. Vóór gebruik (latente) amoebiase uitsluiten in verband met mogelijke activatie. Bij latente tuberculose of een tuberculine-reactiviteit nauwkeurig controleren in verband met reactivatie; bij langdurige behandeling is chemoprofylaxe aangewezen. Vaccinatie tegen waterpokken niet uitvoeren tijdens behandeling; andere immunisaties voorzichtig uitvoeren wegens een verlaagde antilichaamreactie. Bevat een werkzaam bestanddeel dat de routine dopingcontrole bij atleten kan verstoren.
Interacties corticosteroiden algemeen:
oraal, intraveneus, intramusculair, intra-articulair, intrabursaal, in de peesschede, intralaesionaal:
Relevant:
Afname corticosteroïden: enzyminductoren, zoals carbamazepine, fenobarbital, fenytoïne en rifampicine, kunnen de werking van glucocorticoïden verminderen. De interactie is alleen relevant wanneer glucocorticoïden langer dan twee weken worden gebruikt. Zowel bij starten als bij staken van de enzyminductor moet de glucocorticoïddosering zo nodig worden bijgesteld.
Overig effect: glucocorticoïden (behalve fludrocortison) kunnen de ulcerogene werking van NSAID's versterken. Het risico op een peptisch ulcus neemt toe bij hogere leeftijd, hogere doses van NSAID's en chronisch gebruik van NSAID's. Preventieve maatregelen moeten worden overwogen, zie verder inleidende tekst NSAID's.
Vaccinatie met levende micro-organismen tijdens immunosuppressieve therapie kan een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De combinatie wordt bij voorkeur vermeden; dit geldt zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie).
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: isoniazide kan het levermetabolisme van glucocorticoïden remmen; andersom kunnen corticosteroïden de isoniazideconcentratie verlagen.
Ketoconazol kan het metabolisme van glucocorticoïden remmen.
Glucocorticoïden kunnen de eliminatie van salicylaten versnellen.
Hoge doses corticosteroïden kunnen de werking van perifeer werkende spierrelaxantia verminderen en het risico op myopathie verhogen.
Glucocorticoïden kunnen de respons op somatropine verminderen.
Vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen zijn tijdens immunosuppressieve therapie minder effectief door een verminderde immuunrespons.
Bij therapie met glucocorticoïden is zowel een verminderde werking van cumarinederivaten als een verhoogd risico op bloedingen gemeld.
Door het hyperglykemische effect kan de behoefte aan bloedglucoseverlagende middelen toenemen.
Oestrogenen kunnen het effect van corticosteroïden versterken.
Gelijktijdige toediening van lisdiuretica, thiazidediuretica of amfotericine B kan leiden tot kaliumdepletie.
Bij combinatie met ciclosporine kan de serumconcentratie van ciclosporine toenemen en de klaring van corticosteroïden afnemen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
SOMATROPINE EN SOMATROPINE-AGONISTEN | ||
---|---|---|
Increlex
|
H01AC03 | |
Sogroya
|
H01AC07 | |
Ngenla
|
H01AC08 | |
Genotropin, Norditropin, Nutropinaq, Omnitrope
|
H01AC01 |