On-label
Toon SmPC tekstCapsule (hydrochloride) 50 mg
Druppels, oraal (hydrochloride) 100 mg/ml
Inj.vlst. (hydrochloride) 50 mg/ml
Tablet met gereguleerde afgifte (hydrochloride) 100 mg, 150 mg, 200 mg
Zetpil "Z" (hydrochloride) 100 mg
Tablet met gereguleerde afgifte "once daily" (hydrochloride) 200 mg, 300 mg
Bruistablet (hydrochloride) 50 mg
Caps. met gereguleerde afgifte (hydrochloride) 50 mg, 150 mg, 200 mg
Tablet dispergeerbaar (hydrochloride) 50 mg, 100 mg
Opiaatagonist met een matig analgetische werking. Daarnaast heeft het een antitussief effect.
Geen informatie
Indicatie: Pijn |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
NATUURLIJKE OPIUMALKALOIDEN | ||
---|---|---|
Oramorph, Kapanol, MS Contin, Sendolor
|
N02AA01 | |
Oxynorm, Oxycontin
|
N02AA05 | |
N02AA59 |
FENYLPIPERIDINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Durogesic (pleister), Instanyl, Pecfent
|
N02AB03 | |
N02AB02 |
DIFENYLPROPYLAMINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Dipidolor
|
N02AC03 |
ORIPAVINEDERIVATEN | ||
---|---|---|
Temgesic
|
N02AE01 |
OVERIGE OPIOIDEN | ||
---|---|---|
Zaldiar
|
N02AX52 |
Misselijkheid
Zeer vaak (> 10%): misselijkheid, duizeligheid. Vaak (1-10%): obstipatie, braken, droge mond, zweten, verwardheid, hoofdpijn, slaperigheid, vermoeidheid, vasodilatatie (door verhoogde serotoninespiegels). Soms (0,1-1%): druk op de maag en vol gevoel, braakneigingen, diarree, moeheid, jeuk, huiduitslag, urticaria, erytheem, orthostatische hypotensie of cardiovasculaire collaps (m.n. bij snelle i.v. toediening of patiënten met stress), cardiovasculaire deregulering (palpitaties, tachycardie). Zelden (0,01-0,1%): dyspneu, allergische reacties (bv. bronchospasme, angio-oedeem), anafylaxie, wazig zien, miosis, mydriasis, stemmingsveranderingen, hallucinaties, verwardheid, angst, nachtmerries, slaapstoornissen, cognitieve en sensorische stoornissen, tremor, paresthesieën, bradycardie, hypertensie, eetlustveranderingen, mictiestoornissen (o.a. dysurie, urineretentie), motorische slapte, coördinatiestoornis, syncope, convulsies, stijging van leverenzymwaarden. Zeer zelden (< 0,01%): vertigo, ataxie, myocardischemie, ECG-afwijkingen, smaakstoornissen, hik, Stevens-Johnsonsyndroom, toxische epidermale necrolyse.. Ademhalingsdepressie kan optreden. Verder zijn gemeld: spraakstoornissen, hypoglykemie. Afhankelijkheid kan optreden.
Na staken van behandeling met tramadol: ontwenningsverschijnselen als agitatie, angst, nervositeit slapeloosheid, hyperkinesie, trillen en gastro-intestinale symptomen. Zeer zelden (< 0,01%): paniekaanvallen, ernstige angst, hallucinaties, paresthesieën, tinnitus en ongebruikelijke symptomen van het CZS (verwardheid, hersenschimmen, depersonalisatie, derealisatie en paranoia).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Ongecontroleerde epilepsie. Acute ademdepressie. Acute intoxicatie met alcohol, hypnotica, analgetica, opioïden of andere psychotrope geneesmiddelen. Ontwenningsverschijnselen bij verslaafden. Gelijktijdige (of korter dan 2 weken tevoren) behandeling met MAO-remmers. Bij doseringen > 200 mg de bruistablet niet gebruiken bij kinderen en zwangeren met fenylketonurie.
Kinderen hebben een grotere kans op ademhalingsdepressie bij het gebruik van tramadol bij alle ingrepen/condities waarbij de luchtweg op enige wijze gehinderd zou kunnen zijn (FDA safety announcement 20-4-2017, Anderson et al 2017).
De druppelvloeistof heeft een concentratie van 100 mg/ml; dit betekent dat 1 druppel 2,5 mg tramadol bevat.
Het gebruik kan leiden tot verminderd reactie- en concentratievermogen. Vele dagelijkse bezigheden (bv. autorijden) kunnen daarvan hinder ondervinden. Voorzichtig bij hersentrauma, verhoogde intracraniële druk, shock, voorgeschiedenis van convulsieve aandoeningen, ernstige obstructieve longaandoeningen (astma, COPD), ernstige respiratoire insufficiëntie of verminderde ademreserve (m.n. bij gelijktijdig gebruik van centraal depressieve middelen of indien de aanbevolen dosering wordt overschreden) en bij overmatige slijmvorming in de luchtwegen. Bij acute buik bemoeilijkt tramadol de diagnosestelling. In therapeutische doseringen zijn convulsies gerapporteerd; bij doseringen hoger dan de aanbevolen maximale dosering (400 mg/dag) neemt de kans op convulsies toe. Epilepsiepatiënten zorgvuldig monitoren. Bij gebruik van tramadol in therapeutische doseringen zijn onttrekkingsverschijnselen gemeld (1:8000). Tramadol kan bij langdurig gebruik gewenning en psychische en fysische afhankelijkheid veroorzaken. Daarom dient behandeling met tramadol kort en intermitterend te zijn; na langdurig gebruik de dosering langzaam afbouwen. Gebruik bij verslavingsgevoelige patiënten wordt niet aanbevolen, tenzij een zeer strikte medicatiecontrole wordt uitgevoerd. Bij homozygote patiënten met fenylketonurie moet bij gebruik van de bruistabletten de hoeveelheid aspartaam worden doorberekend in het voedingsvoorschrift. De bruistabletten bevatten natrium. Bij toepassing bij acute pijn moet ermee rekening gehouden worden dat het analgetisch effect circa een uur later inzet.
Relevant: bij combinatie met duloxetine, fenelzine, SSRI's, tranylcypromine, venlafaxine of vortioxetine is in enkele gevallen serotonerge toxiciteit gemeld.
Niet relevant: de plasmaconcentratie daalt door rifampicine.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met carbamazepine.
Niet beoordeeld: er zijn incidentele meldingen van een versterkte werking van cumarinederivaten die mogelijk verband houden met gebruik van tramadol.
De digoxineconcentratie kan stijgen door tramadol.
Interacties opoiden algemeen
Relevant: bij combinatie van fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol met de niet-selectieve MAO-remmers fenelzine en tranylcypromine is serotonerge toxiciteit gemeld (onder andere opwinding, spierrigiditeit, hyperpyrexie, zweten, bewusteloosheid, soms ademhalingsdepressie en hypotensie). Combinatie van fentanyl of pethidine met fenelzine en tranylcypromine moet worden vermeden; bij oxycodon en tramadol moet men bedacht zijn op de symptomen.
Bij combinatie van pethidine met moclobemide of selegiline is serotonerge toxiciteit gemeld.
Bij toevoeging van een partiële agonist/antagonist, waaronder ook het ontwenningsmiddel nalmefeen, kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. De combinatie moet worden vermeden. In geval van buprenorfinepleister kan het omgekeerde wel: een opioïdagonist kan worden toegevoegd aan een buprenorfinepleister bij chronische hevige pijn.
Naloxon en naltrexon zijn antagonisten van opioïden; bij combinatie kunnen onthoudingsverschijnselen optreden. Toevoeging van naloxon of naltrexon aan een opioïd wordt ontraden, tenzij naloxon of naltrexon bewust wordt toegepast als antidotum bij overdosering van een opioïd. Andersom kan bij toevoeging van een opioïd aan naloxon of naltrexon acute ademnood optreden.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie van niet-selectieve MAO-remmers met opioïden anders dan fentanyl, oxycodon, pethidine of tramadol; de meeste fabrikanten ontraden echter het gebruik tijdens of binnen 2 weken na behandeling met niet-selectieve MAO-remmers.
Er is ook onvoldoende onderbouwing voor interactie van moclobemide, rasagiline of selegiline met opioïden anders dan pethidine.
Niet beoordeeld: de sedatieve werking van alcohol en andere centraal-depressieve stoffen kan worden versterkt.