Antracycline-antibioticum met oncolytische werking, geïsoleerd uit Streptomyces peucetius. Daunorubicine vormt een stabiel complex met DNA en interfereert met de synthese van nucleïnezuren. De werking van daunorubicine is niet afhankelijk van de celcyclus, maar de toxische effecten zijn het meest uitgesproken in de S-fase. Het heeft daarnaast nog antibacteriële en immunosuppressieve eigenschappen.
Geen informatie
Poeder voor infusieopl. (als hydrochloride) 20 mg + 4 ml oplosm.
Oncologische aandoeningen |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Zeer vaak (> 10%): hematologische toxiciteit: leukopenie, granulocytopenie, trombocytopenie en in mindere mate anemie. Ernstige infecties die fataal kunnen zijn zoals sepsis (incl. shock) en pneumonie. Bloedingen. Misselijkheid, braken, mucositis, stomatitis, glossitis, ulcera. Alopecia. De urine kan rood verkleuren.
Vaak (1-10%): congestief hartfalen (afhankelijk van cumulatieve dosis, zie ook de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen). Infusiegerelateerde bijwerkingen zoals voorbijgaand erytheem, dyspneu en rugpijn. Dehydratie, hyperurikemie.
Soms (0,1-1%): diarree, buikpijn.
Verder zijn gemeld: anafylactische of anafylactoïde reacties, angio-oedeem. Tumorlysissyndroom (met kans op nierfalen, nefrotisch syndroom). Vroege (acute) cardiotoxiciteit (vnl. tachycardieën, maar ook gemeld zijn acute myocarditis, pericarditis), late cardiotoxiciteit zoals cardiomyopathie, hartaritmieën zoals AV-blok of bundeltakblok. Posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES). Colitis (incl. (neutropenische) enterocolitis). Koorts, rillingen. Lokale bijwerkingen op de toedieningsplaats zoals endotheelbeschadiging, lokale trombo-flebitis, flebosclerose. Jeuk, erytheem, urticaria, hyperpigmentatie van de huid en nagels. Radiatie-recallfenomeen. Secundaire acute myeloïde leukemie, myelodysplastisch syndroom. Beenmergaplasie. Reversibele of permanente aantasting van de vruchtbaarheid (oligospermie, azoöspermie, amenorroe en steriliteit). Voorbijgaande stijging van leverenzymwaarden.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Extravasatie: direct ijscompressen aanbrengen, minimaal 6 uur. Gedurende 1 week dit 4 maal daags herhalen gedurende 20 minuten. In ernstige gevallen kan wondexcisie nodig zijn.
Urine kan rood verkleuren.
Algemeen cytostatica: diverse cytostatica kunnen aanleiding geven tot overgevoeligheidsreacties. Een noodset (bevattende epinefrine, clemastine en hydrocortison) dient aanwezig te zijn in de behandelkamer. Daarnaast zijn specifieke antidota aanwezig in de noodset.
Kinderen zijn verhoogd gevoelig voor myocardbeschadiging; zij dienen langdurig cardiologisch vervolgd te worden. Hypokaliëmie vergroot eveneens de cardiotoxiciteit.
Cardiotoxiciteit: De hartfunctie vóór, tijdens en na behandeling controleren door middel van ECG, echocardiografie en/of meting van de ejectiefractie (MUGA-scan). Deze testen tevens uitvoeren na elke geaccumuleerde dosis van ca. 100 mg/m². De cardiotoxiciteit kan zich uiten in vroege en/of late complicaties. Vroege complicaties treden meestal binnen 24–48 uur na start van de behandeling op en uiten zich meestal als sinustachycardie en/of niet-specifieke afwijkingen in het ECG, zoals ST-T-veranderingen. Ook kunnen tachy-aritmieën ontstaan zoals premature ventrikelcontractie, ventriculaire tachycardie/bradycardie en atrioventriculair of interventriculair blok (acute toxiciteit van voorbijgaande aard). Verder kunnen tijdens de toediening of enkele uren daarna angina pectoris, myocardinfarct of pericarditis/myocarditis optreden. Late complicaties zijn in het algemeen irreversibel en vaak levensbedreigend. Zij treden meestal op aan het einde van de behandeling of 2–3 maanden na de behandeling; er zijn echter ook meldingen van complicaties na meer maanden of zelfs jaren na beëindiging van de behandeling. Late complicaties zijn cardiomyopathie, pericarditis en myocarditis. De cardiomyopathie manifesteert zich door verlaging van de LVED en verschijnselen van congestief hartfalen (bv. dyspneu, longoedeem, pleurale effusie, oligurie, ascites, en galopritme, waarbij cardiomegalie en hepatomegalie optreden). Afvlakking en verwijding van het QRS-complex tot onder de normaalwaarden kunnen een aanwijzing zijn voor cardiomyopathie. Bij eerste tekenen van een verminderde hartfunctie de behandeling direct staken en heroverwegen. Levensbedreigend hartfalen door de cardiomyopathie is de dosisbeperkende toxiciteit van daunorubicine. De incidentie van cardiotoxiciteit/cardiomyopathie neemt sterk toe na een (levenslange) cumulatieve dosis van 550 mg/m² (doxorubicine of equivalente doses van andere antracyclinen) bij volwassenen zonder risicofactoren. Bij aanwezigheid van risicofactoren voor cardiotoxiciteit en bij kinderen gelden andere maximale cumulatieve doses, zie de rubriek Doseringen. Risicofactoren voor het ontstaan van cardiomyopathie zijn tevens gelijktijdige radiotherapie van het mediastinum, bestaand cardiovasculair lijden, arteriële hypertensie sinds > 5 jaar, eerdere behandeling met antracyclinen/verwante middelen, gelijktijdige behandeling met andere cardiotoxische geneesmiddelen/cytostatica of een leeftijd van < 15 jaar of ≥ 70 jaar. Kinderen zijn verhoogd gevoelig voor myocardbeschadiging; zij dienen langdurig cardiologisch vervolgd te worden. Hypokaliëmie vergroot eveneens de cardiotoxiciteit.
Hematologische toxiciteit: Voorafgaand aan en tijdens iedere behandelcyclus het hematologisch profiel controleren, incl. differentiële telling van witte bloedcellen (WBC). Leukopenie, granulocytopenie (neutropenie) en/of trombocytopenie is de meest voorkomende acute dosisbeperkende toxiciteit. De nadir ligt tussen dag 8–10 met een herstel binnen 14–21 dagen; als de waarden niet normaliseren, dan dosisreductie of verlenging van het dosisinterval overwegen. Ook anemie kan voorkomen. Tijdens de fase van remissie-inductie kunnen perioden van relatieve beenmergaplasie voorkomen; ondersteunende faciliteiten (bv. infectiepreventie) moeten beschikbaar zijn. Omdat beenmergsuppressie ook nog na de behandeling kan optreden, de controle ook na de behandeling regelmatig uitvoeren.
Secundaire leukemie met of zonder pre-leukemische fase is gemeld bij gebruik van antracyclinen. Risicofactoren hiervoor zijn een zware voorbehandeling of een gelijktijdige behandeling met cytostatica met een schadelijke werking op het DNA, verhoging van de dosis van het antracycline en gelijktijdige radiotherapie. Secundaire leukemie treedt doorgaans 1–3 jaar na behandeling op.
Leverfunctie: de belangrijkste eliminatieroute van daunorubicine is het hepatobiliaire systeem. Daarom voorafgaand aan en tijdens de behandeling het serumbilirubine bepalen; bij verhoogde waarden hiervan vermindert de klaring van daunorubicine en neemt de algehele toxiciteit ervan toe. Een dosisreductie kan nodig zijn. Gebruik bij een ernstige leverfunctie is gecontra-indiceerd.
Door lysis van een grote hoeveelheid maligne cellen kan het tumorlysissyndroom optreden met kans op nierfalen met een verminderde diurese en verhoging ureum en creatinine, hyperkaliëmie, hyperurikemie, hyperfosfatemie, hypocalciëmie (met als gevolg convulsies), verhoging LDH, hypo- /hypertensie en ritmestoornissen. Risicofactoren voor het optreden van het syndroom zijn hoge tumorlast (bv. groot tumorvolume, hoge concentraties circulerende maligne cellen), hypovolemie, gestoorde nierfunctie, een verhoogde serumfosfaat, urinezuurspiegel en/of lactaatdehydrogenasespiegel voorafgaand aan de behandeling. Controleer daarom zorgvuldig de bloedconcentraties urinezuur, creatinine, kalium en calciumfosfaat, vooral na de eerste behandeling. Vóór en tijdens de behandeling maatregelen nemen ter preventie van uraatnefropathie zoals een adequate hydratie, alkaliseren van de urine en zonodig toedienen van allopurinol of rasburicase.
Radiotherapie: bestraling voor, tijdens of na de behandeling versterkt de cardiotoxiciteit en hepatotoxiciteit (eventueel leidend tot cirrose). Daunorubicine versterkt de (lokale) bijwerkingen van radiotherapie, ook als de behandeling geruime tijd na beëindiging van de radiotherapie aanvangt (radiatie-recallfenomeen).
Gevallen van posterieur reversibel encefalopathiesyndroom (PRES) zijn gemeld bij daunorubicine in combinatietherapie. Wees alert op symptomen die kunnen wijzen op PRES, zoals hoofdpijn, convulsies, lethargie, verwardheid, blindheid en/of milde tot ernstige hypertensie. Een MRI is nodig om de diagnose te bevestigen. Overweeg bij aangetoond PRES de behandeling met daunorubicine te staken.
Maag-darmtoxiciteit: daunorubicine heeft een hoog emetogeen potentieel, waarbij ook dehydratie kan optreden; anti-emetische profylaxe wordt aanbevolen. Mucositis/stomatitis treedt na toediening doorgaans snel op en kan in ernstige gevallen in de loop van enkele dagen verergeren tot slijmvliesulceratie; meestal is er herstel rond de derde week van de behandeling. Staak de behandeling bij optreden van colitis of (neutropenische) enterocolitis. Toediening van daunorubicine bij ontstekingen en/of ulceratie in het maag-darmkanaal en bij diarree wordt sterk afgeraden.
Bij extravasatie treedt lokaal een stekend of branderig gevoel op. Er is kans op tromboflebitis en ernstige progressieve weefselnecrose. Staak onmiddellijk de toediening; koelen van het gebied gedurende 24 uur, kan het ongemak verminderen. Geef binnen 6 uur een i.v.-infusie met dexrazoxaan. Controleer de patiënt gedurende enkele weken zorgvuldig; operatieve maatregelen kunnen nodig zijn.
Relevant:
Toename daunorubicine: het metabolisme wordt geremd door hoge doses ciclosporine.
Overig effect: de instelling op carbamazepine kan tijdelijk worden beïnvloed tijdens de chemokuur, met als mogelijk gevolg een te lage carbamazepineconcentratie.
Niet relevant:
De Cmax en AUC van ciprofloxacine, levofloxacine en ofloxacine kunnen afnemen.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met ritonavir.
Niet beoordeeld:
Combinatie met trastuzumab wordt ontraden, vanwege een toename van het risico op cardiotoxiciteit. Daunorubicine wordt bij voorkeur vermeden tot 7 maanden na staken van trastuzumab.
Interacties oncolytica algemeen
Relevant:
De meeste cytostatische oncolytica kunnen het effect van VKA's op vele manieren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van VKA's geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van de VKA gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming of inductie spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen.
Niet beoordeeld:
Omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
ANTHRACYCLINEN EN VERWANTE VERBINDINGEN | ||
---|---|---|
Zolsketil, Caelyx
|
L01DB01 | |
Zavedos
|
L01DB06 | |
L01DB07 |
OVERIGE CYTOTOXISCHE ANTIBIOTICA | ||
---|---|---|
L01DC01 |