Oraal bloedglucoseverlagend middel, behorend tot de biguaniden. Het kan volgens drie mechanismen werken:
Daarnaast stimuleert metformine de intracellulaire glycogeensynthese door inwerking op de glycogeensynthetase en verhoogt het de transportactiviteit van alle typen van membraan glucose-transporters (GLUT). Verder heeft metformine met directe afgifte een gunstige invloed op de lipidenstofwisseling (verlaging totaal cholesterol, LDL-cholesterol en triglyceridenspiegel).
Na een enkele toediening van 500 mg is het farmacokinetische profiel bij kinderen vergelijkbaar met het profiel van volwassenen. Na herhaalde doses (2 dd 500 mg gedurende 7 dagen) zijn de Cmax en AUC bij kinderen respectievelijk 33% en 40% lager vergeleken met volwassenen die 2 dd 500 mg gedurende 2 weken kregen. De klinische relevantie van deze bevinding is beperkt, omdat de dosering individueel aangepast wordt op basis van controle van de bloedglucose waarde.
Tablet (hydrochloride) 500 mg, 850 mg, 1000 mg
Drank 200 mg/ml
Diabetes mellitus type II |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
Let op: Bij verhoogde kans op dehydratatie of andere reden met kans op plotselinge achteruitgang van de nierfunctie niet verder ophogen.
Bij patiënten met een verminderde nierfunctie kan cumulatie van metformine optreden.
In zeldzame gevallen lactaatacidose. De gerapporteerde gevallen van lactaatacidose bij patiënten die met metformine werden behandeld, zijn primair vastgesteld bij diabetespatiënten met significant nierfalen, hoewel ook andere risicofactoren een rol kunnen spelen.
De gerapporteerde bijwerkingen bij kinderen van 10-16 jaar zijn in aard en ernst van de bijwerkingen hetzelfde als bij volwassen patienten.
Zeer vaak (> 10%): meestal in het begin van de behandeling: maag-darmklachten zoals misselijkheid, braken, diarree, buikpijn en verlies van eetlust.
Vaak (1-10%): hoofdpijn, duizeligheid, vermoeidheid. Smaakstoornissen (metaalsmaak). Afname van of tekort aan vitamine B12.
Zeer zelden (< 0,01%): huidreacties zoals erytheem, jeuk, urticaria. Levensbedreigende lactaatacidose, met name bij verminderde nierfunctie, gekenmerkt door dyspneu, buikpijn en hypothermie gevolgd door een comateuze toestand.
Verder zijn gemeld: afwijkende leverfunctie of hepatitis (reversibel na staken van het gebruik).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bij kinderen de effecten op de groei en de puberteit zorgvuldig controleren, omdat langetermijngegevens over de effecten hierop ontbreken.
Lactaatacidose is een zeldzame maar ernstige metabole complicatie die kan optreden door accumulatie van metformine; gemelde gevallen zijn met name opgetreden bij acute afname van de nierfunctie, cardiopulmonale ziekte of sepsis. Staak gebruik van metformine tijdelijk bij dehydratie (ernstig braken, diarree, koorts of verminderde vochtinname). Wees voorzichtig met starten van geneesmiddelen die de nierfunctie acuut kunnen verstoren, zoals antihypertensiva, diuretica en NSAID's. Andere risicofactoren zijn o.a. slecht gereguleerde diabetes, ketose, langdurig vasten, overmatig alcoholgebruik, leverinsufficiëntie en situaties die samenhangen met hypoxie. Lactaatacidose wordt gekenmerkt door acidotische dyspneu, buikpijn, spierkrampen, asthenie en hypothermie, gevolgd door coma. Staak het gebruik bij verdenking op lactaatacidose en laat de patiënt direct opnemen in het ziekenhuis.
Controleer de nierfunctie voorafgaand aan de behandeling en daarna ten minste jaarlijks, bij meer kans op progressie van nierfunctiestoornis en bij ouderen minstens twee- tot viermaal per jaar. Staak de behandeling tijdelijk bij omstandigheden die de nierfunctie kunnen veranderen (zie rubriek Contra-indicaties).
Bij stabiel chronisch hartfalen kan metformine worden gebruikt met regelmatige controle van de hart- en nierfunctie. Bij acuut en onstabiel hartfalen is het gebruik gecontra-indiceerd.
Ten minste 48 uur vóór een operatie onder algehele, spinale of epidurale anesthesie, de behandeling onderbreken. Hervat de behandeling niet eerder dan 48 uur na de ingreep of na het hervatten van orale voeding en alleen bij een stabiele nierfunctie.
Vitamine B12-deficiëntie is een bijwerking van metformine; de kans hierop neemt toe met toenemende dosering en behandelduur en/of bij risicofactoren voor vitamine B12-deficiëntie. Bij symptomen van deze deficiëntie (zoals anemie of neuropathie), controleer de vitamine B12-serumspiegel. Periodieke vitamine B12-controle kan nodig zijn bij risicofactoren voor vitamine B12-deficiëntie. Zet het gebruik van metformine voort zolang als wordt verdragen en geef passende corrigerende behandeling voor vitamine B12-tekort.
Het omhulsel van de tablet met gereguleerde afgifte kan in de feces worden teruggevonden, dit is normaal.
Het is substraat voor OCT1 en OCT2.
Relevant:
Toename metformine: de concentratie stijgt door bictegravir, cobicistat, dolutegravir en vandetanib.
Overig effect: het effect van VKA's kan worden verminderd.
Niet relevant:
Afname metformine: de absorptie daalt bij gelijktijdige toediening van patiromeer of sacubitril.
Toename metformine: de concentratie stijgt door tucatinib.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met jodiumbevattende röntgencontrastmiddelen. Ter voorkoming van contrastnefropathie en lactaatacidose adviseert de NVR-richtlijn Veilig gebruik van contrastmiddelen bij patiënten met verminderde nierfunctie (creatinineklaring kleiner dan 30 ml/min) metformine tijdelijk te staken.
Niet beoordeeld:
De hypoglykemische werking kan worden versterkt door ACE-remmers.
De hypoglykemische werking kan worden verminderd door corticosteroïden en sympathicomimetica.
De concentratie kan stijgen door rifampicine, cimetidine, trimethoprim en isavuconazol. De concentratie kan dalen door verapamil, crizotinib en olaparib.
Diuretica kunnen het risico op lactaatacidose verhogen.
Alcohol kan het effect van metformine op het lactaatmetabolisme vergroten; overmatig gebruik van alcohol wordt ontraden.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
SULFONYLUREUMDERIVATEN | ||
---|---|---|
Amglidia
|
A10BB01 |
GLUCAGONACHTIG PEPTIDE-1-AGONISTEN (GLP-1-AGONISTEN) | ||
---|---|---|
Trulicity
|
A10BJ05 | |
Bydureon
|
A10BJ01 | |
Victoza, Saxenda
|
A10BJ02 |
NATRIUMGLUCOSE-COTRANSPORTER-2-REMMERS (SGLT-2-REMMERS) | ||
---|---|---|
Forxiga
|
A10BK01 | |
Jardiance
|
A10BK03 |