Oraal bloedglucoseverlagend middel. Remt selectief de natrium/glucose-cotransporter 2 (SGLT2) in de proximale niertubuli. Vermindert de renale glucosereabsorptie, wat leidt tot uitscheiding van glucose via de urine en osmotische diurese. De mate van bloedglucosedaling is afhankelijk van de bloedglucoseconcentratie en de glomerulaire filtratiesnelheid. Werkt onafhankelijk van insuline.
Dapagliflozine verhoogt de afgifte van natrium aan de distale tubulus, zodat de tubuloglomerulaire terugkoppeling toeneemt en de intraglomerulaire druk afneemt. Dit in combinatie met osmotische diurese leidt tot een afname van intravasculair volume, verlaagde bloeddruk en lagere voor- en nabelasting ('pre- en afterload') van het hart.
Andere effecten omvatten een toename van hematocriet en afname van lichaamsgewicht.
De farmacokinetiek bij kinderen vanaf 10 jaar is gelijk aan de kinetiek bij volwassenen:
Tablet 5 mg, 10 mg
Diabetes mellitus type II |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
Bij meer dan 10% van de patiënten: hypoglykemie bij combinatie met sulfonylureumderivaten of insuline.
Bij 1-10%: DKA bij diabetes mellitus type 1, huiduitslag, genitale infecties zoals vulvovaginitis en balanitis, urineweginfecties, dysurie, polyurie, duizeligheid, rugpijn, dyslipidemie, verminderde nierklaring van creatinine en stijging van het hematocriet.
Bij minder dan 1%: obstipatie, dehydratie, volumedepletie (behandeling staken totdat de depletie is gecorrigeerd), hypotensie, dorst, droge mond, nycturie, verminderde nierfunctie, schimmelinfectie, vulvovaginale en genitale jeuk, gewichtsafname en stijging van de creatinineconcentratie en de ureumconcentratie en zelden angio-oedeem en DKA bij diabetes mellitus type 2.
Verder is necrotiserende fasciitis van het perineum gemeld.
DKA is ook gemeld bij personen die een koolhydraatbeperkt dieet volgen. Als DKA optreedt dan dient de behandeling direct te worden gestaakt en mag deze niet worden herstart. Bij een chirurgische ingreep of ernstige acute aandoening moet de behandeling worden onderbroken, vanwege het risico op ketoacidose.
Bij een creatinineklaring lager dan 60 ml/min is het risico op hypotensie en een verminderde nierklaring van creatinine verhoogd.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Verminderde nierfunctie: Starten van de behandeling bij een GFR < 25 ml/min ontraden, wegens beperkte ervaring. Bij de behandeling van diabetes is de glucoseverlagende werkzaamheid afhankelijk van de nierfunctie; de werkzaamheid is verminderd bij een GFR < 45 ml/min en waarschijnlijk afwezig bij ernstige nierinsufficiëntie. Indien de GFR daalt onder 45 ml/min, overweeg zo nodig een aanvullende glucoseverlagende behandeling.
Er zijn meldingen van diabetische ketoacidose bij behandeling met SGLT2-remmers, soms bij alleen matig verhoogde bloedglucosewaarden. Wees voorzichtig bij risicofactoren, zoals bij een aandoening die leidt tot beperkte inname van voedsel of ernstige uitdroging, een koolhydraatbeperkt of ketogeen dieet, een lage bètacelfunctiereserve, dosisverlaging van insuline of een verhoogde insulinebehoefte als gevolg van acute ziekte, operatie of alcoholmisbruik. Onderzoek de patiënt direct op ketoacidose bij het optreden van symptomen hiervan, ongeacht de bloedglucosespiegel (o.a. misselijkheid, braken, anorexie, buikpijn, extreme dorst, ademhalingsproblemen, verwardheid, ongewone vermoeidheid en slaperigheid). Bij verdenking op een diabetische ketoacidose de behandeling met dapagliflozine direct staken, en niet meer herstarten indien geen andere duidelijke oorzaak van de diabetische ketoacidose is gevonden.
Onderbreek de behandeling bij ziekenhuisopname voor een grote operatieve ingreep of ernstige acute ziekte. Monitoring van de ketonwaarde (bij voorkeur in bloed) wordt aanbevolen. Herstart de behandeling met dapagliflozine als de toestand van de patiënt stabiel is, en de ketonwaarde normaal.
Volumedepletie en hypotensie: De diuretische werking van dapagliflozine kan leiden tot matige bloeddrukverlaging; dit effect kan meer uitgesproken zijn bij een zeer hoge bloedglucoseconcentratie. Wees voorzichtig bij gelijktijdig gebruik van antihypertensiva en hypotensie in de voorgeschiedenis, en bij ouderen. In geval van omstandigheden die kunnen leiden tot volumedepletie (zoals bij maag-darmziekte), de volumestatus en elektrolytenbalans zorgvuldig monitoren. Bij volumedepletie, de behandeling tijdelijk onderbreken, totdat de depletie is gecorrigeerd.
Er zijn meldingen van Fournier-gangreen (necrotiserende fasciitis van het perineum) bij gebruik van SGLT2-remmers. Een urogenitale infectie of perineaal abces kan hieraan voorafgaan. Adviseer de patiënt met spoed medische hulp in te roepen bij symptomen als hevige pijn, gevoeligheid, erytheem of zwelling in het genitale of perineale gebied, in combinatie met koorts of malaise. Bij vermoeden van Fournier-gangreen het gebruik van de SGLT2-remmer staken en direct behandelen (incl. antibiotica en chirurgisch debridement).
SGLT2-remmers veroorzaken glucosurie en dit kan in verband worden gebracht met urineweginfecties. Overweeg dapagliflozine tijdelijk te staken bij het behandelen van pyelonefritis of urosepsis.
Een toename van het aantal amputaties van de onderste ledematen (met name de teen) is waargenomen in langetermijnstudies met SGLT2-remmers bij diabetes type 2. Het is niet bekend of het hierbij gaat om een klasse-effect. Routinematige preventieve voetzorg is van belang.
Relevant:
Dapagliflozine verlaagt de lithiumspiegel.
Niet relevant:
Dapagliflozine kan het diuretische effect van thiazidediuretica versterken.
De AUC neemt af door rifampicine.
De AUC van simvastatine en simvastatinezuur neemt toe door dapagliflozine.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met digoxine en valsartan.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
BIGUANIDEN | ||
---|---|---|
A10BA02 |
SULFONYLUREUMDERIVATEN | ||
---|---|---|
Amglidia
|
A10BB01 |
GLUCAGONACHTIG PEPTIDE-1-AGONISTEN (GLP-1-AGONISTEN) | ||
---|---|---|
Trulicity
|
A10BJ05 | |
Bydureon
|
A10BJ01 | |
Victoza, Saxenda
|
A10BJ02 |
NATRIUMGLUCOSE-COTRANSPORTER-2-REMMERS (SGLT-2-REMMERS) | ||
---|---|---|
Jardiance
|
A10BK03 |