Gesubstitueerd benzamide met centrale en perifere antidopaminerge eigenschappen. Het anti-emetische effect is het gevolg van antagonisme van D2-receptoren in de chemoreceptor-triggerzone en het braakcentrum van de medulla, en van antagonisme van 5HT3-receptoren en agonisme van 5HT4-receptoren. Verder versterkt metoclopramide de peristaltiek van het proximale deel van het maag-darmkanaal, verhoogt het de tonus van de onderste sluitspier van de oesofagus en ontspant het de pylorus. Metoclopramide is niet werkzaam bij braken van vestibulaire oorsprong.
Uit de studie van Bateman et al. (N = 9) blijkt dat de farmacokinetiek van metoclopramide bij kinderen (7 – 14 jaar) vergelijkbaar is met die bij volwassenen. Uit deze studie kwamen de volgende farmacokinetische parameters voor kinderen: (gemiddelde + s.e.m) : t½ = 4.4 ± 0.56 uur, Vd = 3.0 ± 0.38 L/kg en Cl = 0.56 ± 0.10 L/uur/kg.
Antidotum: biperideen.
Voor de behandeling van postoperatieve misselijkheid en braken, moet metoclopramide IV worden toegediend na het beëindigen van de chirurgische ingreep.
Ernstige misselijkheid en braken waarvan de oorzaak bekend is en indien behandeling met andere middelen onvoldoende effectief is gebleken:
Oraal: Off-label
Rectaal: Off-label
Intraveneus: On-label
Tablet (hydrochloride als 1-water) 10 mg
Drank (hydrochloride als 1-water) 1 mg/ml
Inj.vlst. (hydrochloride als 1-water) 5 mg/ml
Zetpil FNA 10 mg,
LET OP: |
---|
|
Ernstige misselijkheid en braken waarvan de oorzaak bekend is en indien behandeling met andere middelen onvoldoende effectief is gebleken |
---|
|
Aanpassingen als volgt:
Dit advies is van toepassing op alle toedieningsvormen.
Bij verminderde nierfunctie is de halfwaardetijd van metoclopramide verlengd. Hierdoor is het risico op bijwerkingen verhoogd: Extrapiramidale bijwerkingen kunnen optreden, bij kinderen ook al bij therapeutische doseringen.
Extrapiramidale verschijnselen (acute dystonie en dyskinesie, parkinsonisme, akathisia) vooral bij kinderen en jongvolwassenen en/of bij hoge doseringen. Slaperigheid, moeheid, obstipatie, diarree en tardieve dyskinesie. . Verder is er met name bij neonaten, methemoglobinemie die gerelateerd zou kunnen zijn aan een NADH cytochroom b5 reductase gebrek gerapporteerd.
Zeer vaak (> 10%): slaperigheid.
Vaak (1–10%): asthenie. Extrapiramidale stoornissen (vooral bij kinderen en jongvolwassenen en bij hoge dosering), parkinsonachtige verschijnselen, acathisie. Depressie. Diarree. Hypotensie (vooral bij i.v.-toediening).
Soms (0,1–1%): bradycardie, vooral bij i.v.-toediening. Hallucinatie. Dystonie (incl. visuele stoornis en oculogyrische crisis), dyskinesie, verlaagd bewustzijn. Amenorroe, hyperprolactinemie. Overgevoeligheidsreacties.
Zelden (0,01–0,1%): convulsie (bij epilepsiepatiënten). Verwarde toestand. Galactorroe.
Verder zijn gemeld: (soms irreversibele) tardieve dyskinesie tijdens of na langdurig gebruik, vooral bij ouderen. Neuroleptisch maligne syndroom (hyperthermie, extrapiramidale stoornissen, instabiliteit van het autonome zenuwstelsel en verhoogde waarden creatinekinase). Shock, syncope (flauwvallen) na i.v.-gebruik. Acute hypertensie (bij feochromocytoom), tijdelijke verhoging van de bloeddruk. Hartstilstand (kort na i.v.-gebruik, volgend op bradycardie), AV–blok, sinuspauze bij i.v.-gebruik, verlengd QT-interval, 'torsade de pointes'. Suïcidale gedachten. Gynaecomastie. Methemoglobinemie (mogelijk gerelateerd aan NADH-cytochroom–b5–reductase–deficiëntie). Sulfhemoglobinemie, vooral bij combinatie met hoge doseringen van geneesmiddelen die zwavel afgeven. Anafylactische reacties (waaronder anafylactische shock), vooral bij i.v.-toediening.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Kinderen jonger dan één jaar. Gastro-intestinale bloeding, mechanische obstructie of gastro-intestinale perforatie waarbij stimulatie van de gastro-intestinale motiliteit een risico vormt. Een voorgeschiedenis van door neuroleptica of metoclopramide geïnduceerde tardieve dyskinesie.
Bij kinderen is vanwege het grote risico op extrapyramidale bijwerkingen metoclopramide alleen geïndiceerd bij ernstige misselijkheid en braken met bekende oorzaak, waarvan behandeling met andere middelen onvoldoende effectief is gebleken of niet mogelijk is.
Men dient erop bedacht te zijn dat extrapyramidale bijwerkingen kunnen optreden bij therapeutische doses en bij kinderen in alle leeftijdscategorieën, alhoewel extrapyramidale bijwerkingen met name worden gerapporteerd bij kinderen jonger dan 1 jaar. Extrapyramidale bijwerkingen verdwijnen meestal geheel na staken van therapie.
Symptomatische therapie kan nodig zijn. Het optreden van extrapyramidale bijwerkingen vormt in studies naar kortdurend gebruik geen relevant probleem.
De noodzaak tot gebruik van metoclopramide bij kinderen dient zorgvuldig te worden afgewogen tegen het risico op extrapyramidale bijwerkingen, alsmede de beschikbaarheid van alternatieve middelen. Wegens het risico op extrapyramidale bijwerkingen wordt orale en rectale toepassing niet geadviseerd in de thuissituatie.
Het tijdsinterval van tenminste 6 uur tussen elke inname dient in acht te worden genomen. Dit geldt ook in het geval van braken en uitbraken van de dosis om zo een overdosering te voorkomen. Om de kans op ernstige hypotensie te verminderen dient de intraveneuze toediening langzaam te geschieden (tenminste 3 minuten). Indien koorts zich voordoet na of tijdens gebruik van metoclopramide, moet het maligne neuroleptica syndroom in de differentiaal diagnose worden overwogen. Bij methemoglobinemie dient de behandeling onmiddellijk en permanent gestopt te worden en passende maatregelen worden getroffen.
Cardiovasculaire effecten: De injectie alleen gebruiken als passende reanimatie-uitrusting aanwezig is, wegens het risico van ernstige cardiovasculaire reacties inclusief hartstilstand; indien mogelijk overstappen op orale of rectale toediening. Wees voorzichtig bij i.v.-gebruik bij ouderen en bij cardiale geleidingsstoornissen (incl. QT–verlenging), ongecorrigeerde elektrolytverstoringen, bradycardie en bij gelijktijdig gebruik van geneesmiddelen die QT–verlenging geven (zoals klasse Ia- en III-anti-aritmica, tricyclische antidepressiva, macroliden en antipsychotica).
Extrapiramidale symptomen: Met name bij kinderen en jongeren en/of bij hoge doseringen kunnen extrapiramidale verschijnselen optreden, meestal in het begin van de behandeling. Deze reacties kunnen al optreden na één enkele dosis. Bij optreden van extrapiramidale symptomen de behandeling staken; de effecten verdwijnen in het algemeen geheel, maar symptomatische behandeling kan nodig zijn. Gebruik bij kinderen jonger dan 1 jaar is gecontra-indiceerd. De noodzaak tot gebruik bij kinderen van 1–18 jaar zorgvuldig afwegen tegen het risico van extrapiramidale bijwerkingen; thuisgebruik (oraal of rectaal) wordt ontraden.
Tardieve dyskinesie: Tijdens of na langdurig gebruik kan (soms irreversibele) tardieve dyskinesie optreden, vooral bij ouderen.
Neuroleptisch maligne syndroom (NMS): Staak direct de behandeling bij symptomen van NMS (zoals koorts). Wees voorzichtig bij onderliggende neurologische aandoeningen.
Rijvaardigheid: Dit middel kan invloed hebben op de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen.
Relevant:
De plasmaconcentratie van atovaquon kan dalen; het mechanisme is niet bekend.
Bij combinatie met SSRI's neemt het risico op extrapiramidale verschijnselen toe. Bovendien stijgt de plasmaconcentratie door fluoxetine.
Niet beoordeeld:
Door stimulering van de maagdarmperistaltiek kan de absorptie van andere stoffen worden beïnvloed. De absorptie van stoffen die voornamelijk in de maag worden geabsorbeerd, kan zijn afgenomen (onder andere digoxine), terwijl de absorptie van stoffen die voornamelijk in de dunne darm worden geabsorbeerd, versneld kan zijn (onder andere ciclosporine en analgetica). De fabrikant adviseert bij combinatie met ciclosporine of digoxine de plasmaconcentratie te monitoren; de biologische beschikbaarheid van ciclosporine kan toenemen en die van digoxine kan afnemen.
Rifampicine verlaagt de AUC en Cmax van metoclopramide met ong. 68%, respectievelijk 35%.
Parasympathicolytica en opioïden kunnen een wederzijds antagonisme hebben met metoclopramide ten aanzien van de motiliteit van het maagdarmstelsel.
Bij combinatie met antipsychotica kunnen eventuele extrapiramidale bijwerkingen worden versterkt.
De neuromusculair blokkerende werking van mivacurium en suxamethonium kan worden versterkt en verlengd door metoclopramide door remming van de pseudocholinesterase-activiteit.
De sedatieve werking van alcohol en andere centraal-depressieve stoffen kan worden versterkt.
Interacties dopamine-antagonisten algemeen
Relevant: dopamine-antagonisten en centrale dopaminerge middelen (Dopaminerge parkinsonmiddelen en Prolactineremmers) kunnen elkaars werking tegengaan. Combinatie wordt daarom ontraden. Een uitzondering is domperidon, dit kan worden toegepast bij misselijkheid en braken en orthostatische hypotensie bij een parkinsonpatiënt.
Niet relevant: dopamine-antagonisten kunnen de werking van dopamine tegengaan. Andersom zal dopamine de werking van dopamine-antagonisten niet tegengaan. Dopamine passeert de bloed-hersenbarrière niet.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
MOTILITEITSBEVORDERENDE MIDDELEN | ||
---|---|---|
A03FA03 |