Middellangwerkend, zeer ver gezuiverd, recombinant isofaan humaan insuline. Insuline verlaagt de bloedglucose, door de opname van glucose door de cellen te verhogen en de afgifte van glucose door de lever te verlagen; het bevordert de glycogeenvorming en vermindert de gluconeogenese. Daarnaast bevordert insuline de eiwitsynthese en remt het de lipolyse (regulering van de mobilisatie van vet uit depots).
Het effect treedt in binnen 1–1,5 uur, is maximaal na 3–12 uur en houdt 11–24 uur aan.
Geen informatie
Diabetes mellitus:
< 2 jaar: off-label
≥ 2 jaar: on-label
Inj.susp. 100 IE/ml
Diabetes Mellitus, insuline afhankelijk |
---|
Bij verminderde nierfunctie kan de insulinebehoefte afnemen. De dosering wordt hierbij ingesteld op basis van bloedglucosemetingen.
Zeer vaak (> 10%): hypoglykemie.
Soms (0,1–1%): reacties op de injectieplaats, zoals roodheid, pijn, blauwe plekken, zwelling en jeuk, vooral door hulpstoffen zoals zink, protamine en conserveermiddelen. Lipodystrofie, vooral bij herhaalde injectie op dezelfde plaats. Oedeem en tijdelijke verergering van diabetische retinopathie, in het bijzonder als voorafgaande slechte metabole controle is verbeterd door intensieve insulinetherapie. Huiduitslag, urticaria.
Zeer zelden (< 0,01%): gegeneraliseerde allergische reacties op de insuline, variërend van gastro-intestinale klachten tot levensbedreigende anafylactische shock met o.a. bronchospasme, larynxoedeem en circulatoire collaps. (Reversibele) acute perifere neuropathie (m.n. bij een snelle verbetering van de glucoseregulatie). Refractiestoornissen.
Verder is gemeld: cutane amyloïdose (op de injectieplaats).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Hypoglykemie
Er is kans op lipodystrofie en cutane amyloïdose indien de injectieplaats niet wordt afgewisseld. Na insuline-injectie op plaatsen met dergelijke reacties, is er kans op vertraagde insuline-absorptie en verminderde werking. Er is gemeld dat een plotselinge verandering van injectieplaats, van een aangedaan gebied naar een niet-aangedaan gebied, resulteerde in hypoglykemie.
De waarschuwingssignalen van hypoglykemie kunnen anders worden waargenomen, minder duidelijk of afwezig zijn bij:
In de volgende omstandigheden zijn extra bloedglucosecontroles nodig en kan een dosisaanpassing noodzakelijk zijn:
Bij ouderen en bij nier- of leverinsufficiëntie de bloedglucosespiegel vaker controleren.
Bij inadequate dosering of onderbreken van de behandeling kan vooral bij type 1-diabeten hyperglykemie optreden, met als symptomen dorst, frequente mictie, misselijkheid, braken, een rode, droge huid, droge mond en anorexie. Onbehandelde hyperglykemie kan bij type 1-diabetes tot diabetische ketoacidose leiden.
Relevant:
Niet-selectieve β-blokkers kunnen het herstel uit een hypoglykemie vertragen en bepaalde symptomen van hypoglykemie (hartkloppingen, tachycardie, trillen) maskeren. Andere waarschuwingssignalen van hypoglykemie (zoals hongergevoel, wazig zien, moeite met concentreren, duizeligheid en zweten) blijven bestaan. Tevens kunnen ze tijdens hypoglykemie kortdurend ernstige hypertensie veroorzaken. Tijdens hypoglykemie komt adrenaline vrij dat direct α-receptoren stimuleert (gevolg onder andere vasoconstrictie) en β-receptoren stimuleert (gevolg onder andere vasodilatatie); door toediening van een β-blokker wordt vasoconstrictie niet langer tegengewerkt. Selectieve β-blokkers hebben deze effecten in mindere mate dan niet-selectieve β-blokkers.
Een niet-selectieve β-blokker wordt bij voorkeur vermeden, maar dit is niet altijd mogelijk. De 'veiligheid' van een selectieve β-blokker is relatief; bij hoge doses kan de selectiviteit verloren gaan.
Niet beoordeeld:
Bepaalde stoffen kunnen de hypoglykemische werking van insuline versterken, zoals ACE-remmers, anabole steroïden, andere bloedglucoseverlagende middelen, fibraten, fluoxetine, pentoxifylline, MAO-remmers, hoge doses salicylaten en sulfonamideantibiotica.
Bepaalde stoffen hebben een bloedglucoseverhogend effect, zoals atypische antipsychotica (bijvoorbeeld olanzapine), corticosteroïden, danazol, diazoxide, glucagon, isoniazide, proteaseremmers, somatropine, sympathicomimetica zoals adrenaline, salbutamol en terbutaline, thyreomimetica en thiazidediuretica.
Alcohol, clonidine, octreotide, lanreotide en lithium kunnen het hypoglykemische effect versterken of verminderen.
Pentamidine kan een hypoglykemie veroorzaken, die soms wordt gevolgd door een hyperglykemie.
Clonidine heeft een bloedglucoseverhogend effect en kan de symptomen van een hypoglykemie maskeren.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
SNELWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
Insuman rapid, Actrapid, Humuline regular
|
A10AB01 | |
Insuline ultra-kortwerkend (Insuline aspart, insuline glulisine, insuline lispro) Novorapid, Apidra, Humalog, Fiasp, Lyumjev |
A10AB04 |
(MIDDEL)LANG- MET SNELWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
A10AD06 | ||
Insuline middellangwerkend en (ultra)kortwerkend (combinatie) Humuline (comb), Humalog Mix, Novomix, Mixtard, Actraphane |
A10AD01 |
LANGWERKENDE INSULINES VOOR INJECTIE | ||
---|---|---|
Insuline langwerkend (insuline degludec, insuline detemir, insuline glargine) Tresiba, Levemir, Lantus, Abasaglar, Toujeo |
A10AE |