Alkylerend oncolyticum, structureel verwant met cyclofosfamide.
Geen informatie
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Poeder voor inj.vlst. 500 mg, 1 g, 2 g
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Oncologische aandoeningen |
---|
|
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Er is onvoldoende evidence om een concreet advies te geven. Er zijn twee handboeken die een advies geven voor ifosfamide bij een verminderde nierfunctie. Deze wijken echter van elkaar af:
1. Drug Prescribing in Renal Failure, 5th ed, pediatric tabel:
• GFR 30-50 ml/min: 100%
• GFR 10-29 ml/min: 100%
• GFR < 10 ml/min: 75%
2. The Renal Drug Handbook, 4th ed, volwassenen:
• GFR > 60 ml/min: 80% van normale dosis
• GFR 30-60 ml/min: 80% van normale dosis
• GFR 15-30 ml/min: 80% van normale dosis
• GFR < 15 ml/min: 60% van normale dosis
Informatie
Er zijn geen studies gedaan naar het gebruik van ifosfamide bij patiënten met een verminderde nierfunctie. Ifosfamide is een inactieve 'prodrug'; het is pas werkzaam na hydrolyse door CYP3A4. Ifosfamide wordt hoofdzakelijk uitgescheiden met de urine, waarvan 14-34% in onveranderde vorm. Het is aannemelijk dat een verminderde nierfunctie de klaring van ifosfamide beïnvloedt.
Klinische gevolgen
Dosisgerelateerde bijwerkingen: onder andere bloedbeeldafwijkingen, zoals leukopenie.
Bij 1-10% van de patiënten treedt hemorragische cystitis op. Hemorragische cystitis wordt veroorzaakt door een hoge concentratie van de toxische metaboliet acroleïne in de blaas. Vermindering van de nierfunctie is waargenomen in ong. 4% van de gevallen. Aantasting nierfunctie vooral betrekking op tubulaire systeem. Vooral bij kinderen kunnen de afwijkingen irreversibel zijn en kan het syndroom van Fanconi ontstaan.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Zeer vaak (> 10%): myelosuppressie, leukopenie, neutropenie, encefalopathie, sufheid, misselijkheid, braken, alopecia, hematurie, microhematurie, koorts. Vaak (1–10%): infecties, trombocytopenie, metabole acidose, hemorragische cystitis, nefropathie, verstoorde tubulusfunctie, macrohematurie, verstoorde spermatogenese. Soms (0,1–1%): pneumonie, sepsis, secundaire tumoren, urinewegcarcinoom, myelodysplastisch syndroom, acute leukemie, irreversibele ovulatiestoornissen, anorexie, hallucinaties, depressieve psychose, desoriëntatie, rusteloosheid, verwardheid, slaperigheid, vergeetachtigheid, duizeligheid, aritmie, ventriculaire aritmie, supraventriculaire aritmie, hartfalen, bloedingen, diarree, obstipatie, gestoorde leverfunctie, incontinentie, dysurie, verstoorde urinefrequentie, blaasirritatie, amenorroe. Zelden (0,01–0,1%): anemie, overgevoeligheidsreacties, ADH-deficiëntie, hyponatriëmie, dehydratie, waterretentie, stoornissen in de elektrolytenbalans, cerebellair syndroom, troebele zicht, hypotensie, longfunctiestoornissen, hoesten, dyspneu, stomatitis, anale incontinentie, huiduitslag, dermatitis, krampen, glomerulaire disfuncties, tubulaire acidose, proteïnurie, acuut nierfalen, chronisch nierfalen, aminoacidurie, mucositis, reacties op de injectieplaats, fosfaturie. Zeer zelden (< 0,01%): hemolytisch uremisch syndroom, gedissemineerde intravasculaire stolling, anafylactische shock, hypokaliëmie, coma, epileptische aanvallen, polyneuropathie, hartstilstand, myocardinfarct, trombo-embolie, interstitiële pneumonitis, interstitiële longfibrose, ademhalingsfalen, toxisch allergisch longoedeem, acute pancreatitis, toxische huidreacties, rachitis, osteomalacie, rabdomyolyse, syndroom van Fanconi, dood.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Ernstige lever- en nierfunctiestoornissen, bestaande urineweginfectie. Beenmergdepressie, leukocyten < 2.000×106/l, trombocyten < 75.000×106/l. Hersensclerose in ver gevorderd stadium.
Extravasatie: Afwachtend beleid, eventueel koelen met ijs.
Risico op hemorragische cystitis wordt verminderd door toediening van mesna, ruime diurese en alkaliseren van de urine.
Algemeen cytostatica: diverse cytostatica kunnen aanleiding geven tot overgevoeligheidsreacties. Een noodset (bevattende epinefrine, clemastine en hydrocortison) dient aanwezig te zijn in de behandelkamer. Daarnaast zijn specifieke antidota aanwezig in de noodset.
Het bloedbeeld dient regelmatig te worden gecontroleerd i.v.m. beenmergremming, die ook na staken van de therapie nog kan optreden. Op grond hiervan kan onderbreking van de behandeling, dosisaanpassing of verlenging van het therapievrije interval nodig zijn. Voor begin van de therapie dienen stoornissen in de urinelozing te worden uitgesloten; eventuele infecties en stoornissen in de elektrolytenhuishouding dienen te zijn gecorrigeerd. Urinesediment en serumcreatinine dienen tijdens de behandeling dagelijks te worden gecontroleerd tot 3 dagen na de laatste injectie, vervolgens een- à tweemaal per week. Om urotoxische bijwerkingen te voorkomen moet twee dagen vóór de therapie alsmede gelijktijdig met, en vier en acht uren ná de toediening van het oncolyticum worden begonnen met de intraveneuze toediening van mesna, telkens in een grootte van 20% van de ifosfamidedosis. Het handhaven van een goede hydratietoestand is noodzakelijk. De diurese moet 4 liter per 24 uur bedragen en frequent ledigen van de blaas is aan te bevelen. Voorzichtigheid is geboden bij één functionerende nier. Ter voorkoming van misselijkheid en braken en om het risico van blaas- en niertoxiciteit door dehydratie en elektrolytverstoringen te verkleinen, dient men een anti-emeticum toe te dienen. Een versterkte reactie op radiotherapie kan optreden.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Ifosfamide is substraat voor CYP3A4.
Relevant: de effectiviteit kan worden verminderd door proteaseremmers.
De instelling op valproïnezuur kan tijdelijk worden beïnvloed tijdens de chemokuur, met als mogelijk gevolg een te lage valproïnezuurconcentratie.
Niet relevant: de klaring neemt toe door rifampicine.
De vorming van de actieve 4-hydroxymetaboliet en van de neurotoxische metabolieten 2d- en 3d-ifosfamide neemt toe door (fos)aprepitant.
De vorming van de actieve 4-hydroxymetaboliet wordt geremd door fluconazol, itraconazol en ketoconazol.
De Cmax en AUC van ciprofloxacine, levofloxacine en ofloxacine kunnen afnemen.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met fenytoïne of fenobarbital.
Niet beoordeeld: in dierproeven werden verhoogde plasmaconcentraties en toegenomen toxiciteit van de actieve metabolieten van ifosfamide gevonden na toediening van chloordiazepoxide, diazepam en oxazepam.
Allopurinol en hydrochloorthiazide kunnen het beenmergdepressieve effect van ifosfamide versterken.
Interacties oncolytica algemeen:
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
STIKSTOFMOSTERDDERIVATEN | ||
---|---|---|
Caryolysine, Mitoxine, Mustine, Stikstofmosterd
|
L01AA05 | |
Endoxan
|
L01AA01 |
ALKYLSULFONATEN | ||
---|---|---|
Myleran, Busilvex
|
L01AB01 |
ETHYLEENIMINEN | ||
---|---|---|
Tepadina
|
L01AC01 |
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.
Nog geen tweede medicijn geselecteerd.
Druk op ‘geneesmiddelen’ en vervolgens op om een geneesmiddel toe te voegen aan deze kolom.