Darbepoëtine

Stofnaam
Darbepoëtine
Merknaam
Aranesp
ATC code
B03XA02
Doseringen
Nierfunctiestoornissen

Produkten, hulpstoffen, toediening en tekorten
Bijwerkingen
Contraindicaties
Waarschuwingen en voorzorgen

Interacties
Eigenschappen (PD/PK)

Registratiestatus
Middelen uit dezelfde ATC groep
Referenties
Versiebeheer

Eigenschappen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Glycoproteïne dat via recombinant DNA-techniek wordt geproduceerd. Het stimuleert de erytropoëse met een overeenkomstig werkingsmechanisme als het endogene hormoon erytropoëtine. Darbepoëtine heeft vijf N-gebonden koolhydraatketens terwijl het recombinant-humaan epoëtine en endogeen erytropoëtine er drie hebben. Dit resulteert in een langere eliminatietijd, waardoor darbepoëtine minder frequent kan worden toegediend dan epoëtine om dezelfde biologische respons te verkrijgen.

Farmacokinetiek bij kinderen

Darbepoëtine heeft een langere T1/2 vergeleken met erytropoëtine: éénmaal per week toedienen.

Label dosisadvies Kinderformularium

Correctiefase:
< 11 jaar: Off-label
> 11 jaar: On-label

Onderhoudsfase:
> 1 jaar:
on-label
 

Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst

SmPC tekst

Er bestaan geen richtlijnen over de correctie van hemoglobine bij kinderen van 1 tot 10 jaar oud. De behandeling van kinderen jonger dan 1 jaar werd niet bestudeerd:

Kinderen met chronische nierinsufficiëntie >11 jaar

Correctiefase:  aanvangsdosis bij subcutaan of intraveneus gebruik 0,45 μg/kg lichaamsgewicht, als één enkele injectie éénmaal per week. Aan patiënten die geen dialyse ondergaan, kan als alternatief een startdosering van 0,75 μg/kg subcutaan worden toegediend als één enkele injectie per twee weken. Bij onvoldoende stijging van de hemoglobineconcentratie (minder dan 1 g/dl (0,6 mmol/l) in vier weken), dient de dosis met ongeveer 25% te worden verhoogd.
Dosisverhogingen mogen niet frequenter dan éénmaal per 4 weken doorgevoerd worden.

Onderhoudsfase: de toediening van Aranesp als éénmalige injectie eens per week of eens per twee weken worden voortgezet.

Bij kinderen tussen 1 en 18 jaar, hebben klinische gegevens aangetoond dat kinderen die r-HuEPO twee- of driemaal per week toegediend krijgen, kunnen converteren naar Aranesp éénmaal per week, en dat kinderen die r-HuEPO éénmaal per week toegediend krijgen, kunnen converteren naar Aranesp éénmaal per twee weken. De wekelijkse of tweewekelijkse pediatrische aanvangsdosis van Aranesp (μg/week) kan bepaald worden door de totale wekelijkse dosis van r-HuEPO (IE/week) te delen door 240.

Beschikbare toedieningsvormen/sterktes

Inj.vlst. 25 microg/ml, 40 microg/ml, 100 microg/ml, 200 microg/ml, 500 microg/ml 
Inj.vlst. "sureclick" 40 microg/ml, 100 microg/ml, 200 microg/ml 500, microg/ml

Overige info toediening/beschikbaarheid

Informatie over geneesmiddeltekorten

Doseringen

Anemie bij terminale nierinsufficientie
  • Intraveneus
    • 1 maand tot 18 jaar
      [4]
      • Correctiefase 0,45 microg./kg/week in 1 dosis Zo nodig elke 4 weken verhogen/verlagen met 25%. Onderhoudsdosering:  Op geleide effect, dosis zo nodig elke 2 weken verhogen/verlagen met 25%.

        In onderhoudsfase doseringsfrequentie eventueel verlagen naar 1 x per 2 weken (of 1 x per maand voor patienten ≥ 11 jaar die geen dialyse ondergaan). Voorafgaand aan verlaging frequentie eerst een dosis geven die gelijk is aan tweemaal de voorgaande dosis.  .
        • Hemoglobinestreefwaarde tussen 10 g/dl (6,2 mmol/l) en 12 g/dl (7,5 mmol/l). Hb eenmaal per 1-2 weken meten totdat stabiele waarden zijn bereikt.
        • Kinderen < 6 jaar kunnen een hogere dosis nodig hebben.
        • Omrekeningsfactor bij overschakelen van erytropoëtine naar darbepoëtine: dosis darbepoëtine in microg. = dosis erythropoëtine in IE/240.
  • Subcutaan
    • 1 maand tot 18 jaar
      [4]
      • Correctiefase 0,45 microg./kg/week in 1 dosis Alternatief voor patienten die geen centrale lijn hebben/geen dialyse ondergaan: 0,75 microg./kg/dosis eenmaal per 2 weken.
        Zo nodig elke 4 weken verhogen/verlagen met 25%. Onderhoudsdosering: Op geleide effect, dosis zo nodig elke 2 weken verhogen/verlagen met 25%. In onderhoudsfase doseringsfrequentie eventueel verlagen naar 1 x per 2 weken (of 1 x per maand voor patienten ≥ 11 jaar die geen dialyse ondergaan). Voorafgaand aan verlaging frequentie eerst een dosis geven die gelijk is aan tweemaal de voorgaande dosis..
        • Hemoglobinestreefwaarde tussen 10 g/dl (6,2 mmol/l) en 12 g/dl (7,5 mmol/l). Hb eenmaal per 1-2 weken meten totdat stabiele waarden zijn bereikt.
        • Kinderen < 6 jaar kunnen een hogere dosis nodig hebben.
        • Omrekeningsfactor bij overschakelen van erytropoëtine naar darbepoëtine: dosis darbepoëtine in microg. = dosis erythropoëtine in IE/240.

Nierfunctiestoornissen bij kinderen > 3 maanden

GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.

GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.

Bijwerkingen bij kinderen

Het bijwerkingenprofiel bij kinderen met chronische nierinsufficientie verschilt niet van dat bij volwassenen.

Bijwerkingen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Bij nierinsufficiëntie:
Zeer vaak (> 10%): hypertensie. Overgevoeligheid.

Vaak (1-10%): huiduitslag, erytheem. CVA. Pijn op de injectieplaats.

Soms (0,1-1%): trombo-embolische reacties. Convulsies. Blauwe plek/bloeding op de injectieplaats.

Verder zijn gemeld: blaren, huidschilfering, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN) (soms fataal). Anti-erytropoëtine-antilichaamgemedieerde 'pure red cell aplasia' (PRCA).

Bij solide tumoren en lymfoïde maligniteiten:
Zeer vaak (> 10%): overgevoeligheid.

Vaak (1-10%): huiduitslag, erytheem. Oedeem. Pijn op de injectieplaats. Trombo-embolische reacties (incl. diepveneuze trombose en pulmonale embolie). Hypertensie.

Soms (0,1-1%): convulsies. Blauwe plek/bloeding op de injectieplaats.

Verder zijn gemeld: blaren, huidschilfering, erythema multiforme, Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of toxische epidermale necrolyse (TEN) (soms fataal).

Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb

  • Bij kinderen worden veel geneesmiddelen off-label gebruikt. Alle ervaringen zijn belangrijk om te melden om zo meer kennis te verzamelen en te delen
  • Ook wanneer u niet zeker weet of de bijwerking echt door het geneesmiddel komt
Meld hier

Contra-indicatie algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

  • ongecontroleerde hypertensie;
  • overgevoeligheid voor epoëtine of neutraliserende anti-erytropoëtine-antilichamen bij eerder gebruik van epoëtine.

Waarschuwingen en voorzorgen bij kinderen

Bij nierinsufficientie dient de ijzervoorraad adequaat te zijn alvorens de behandeling wordt gestart. Tijdens de behandeling moet ijzersuppletie worden doorgegeven.

Waarschuwingen en voorzorgen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Bij gebruik van epoëtinen zijn ernstige cutane bijwerkingen (SCAR's) gemeld, waaronder (soms fatale) Stevens-Johnsonsyndroom (SJS) of Toxische Epidermale Necrolyse (TEN) gemeld; bijwerkingen waren ernstiger bij langwerkende epoëtinen. Instrueer de patiënt bij het begin van de behandeling om direct contact op te nemen met de arts en de behandeling te staken bij symptomen van ernstige cutane bijwerkingen; dit zijn o.a. wijdverspreide uitslag met rood worden van en blaarvorming op de huid en het mondslijmvlies, de ogen, de neus, de keel, of de geslachtsdelen, voorafgegaan door griepachtige symptomen waaronder koorts, vermoeidheid, spier- en gewrichtspijn. Vaak leidt dit tot het vervellen en loslaten van de aangedane huid, wat eruitziet als een ernstige brandwond. Als een patiënt ooit een ernstige huidreactie, zoals SJS of TEN, heeft gehad na het gebruik van een epoëtine, mag nooit meer een epoëtine gegeven worden.

Voorzichtig bij sikkelcelanemie of epilepsie, daarnaast bij leveraandoeningen, aangezien hierbij geen gegevens beschikbaar zijn.

Voor een optimale respons dient de ijzervoorraad voldoende te zijn en dient vóór toediening een tekort aan foliumzuur en vitamine B12 te worden uitgesloten.

Bij alle patiënten, vooral bij begin van de behandeling, de bloeddruk controleren. Indien de bloeddruk met geschikte maatregelen onvoldoende onder controle te krijgen is, mag het Hb-gehalte worden verminderd door verlaging of uitstel van de dosis darbepoëtine α. Bij de start van de behandeling, bij dosis/interval-aanpassingen, bij overschakeling van epoëtine op darbepoëtine α en wijzigen van de toedieningsweg het Hb-gehalte elke 1–2 weken bepalen, na het bereiken van stabiele waarden kan met langere intervallen worden gecontroleerd. De erytropoëtische respons op darbepoëtine α kan worden verminderd door bijkomende infecties, inflammatoire of traumatische episoden, occult bloedverlies, onderliggende hematologische aandoeningen, hemolyse, beenmergfibrose of een ernstige aluminiumintoxicatie.

Vanwege een verhoogde incidentie van trombotische aandoeningen bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen, deze extra voorzichtig toepassen bij patiënten met meer kans op trombotische vasculaire aandoeningen, zoals bij obesitas of een voorgeschiedenis van trombotische vasculaire aandoeningen (bv. diepveneuze trombose, CVA of longembolie).

Erytrocytaire aplasie veroorzaakt door neutraliserende anti-erytropoëtine-antilichamen is gerapporteerd bij erytropoëse-stimulerende middelen, voornamelijk bij nierinsufficiëntie. Deze antilichamen vertonen kruisreacties met alle erytropoëtische eiwitten. Indien bij gebruik van darbepoëtine α neutraliserende anti-erytropoëtine-lichamen ontstaan, de behandeling staken. Bij een plotseling verminderde werkzaamheid (gekenmerkt door verlaging van de hemoglobineconcentratie en ontwikkeling van ernstige anemie met een laag aantal reticulocyten), de behandeling staken en testen op anti-erytropoëtine-antilichamen.

Bij gezonde personen kan misbruik van darbepoëtine α leiden tot een excessieve toename van de hematocriet, hetgeen gepaard kan gaan met levensbedreigende cardiovasculaire complicaties.

Bij chronische nierinsufficiëntie: Er zijn geen significante voordelen aangetoond van handhaving van een Hb-gehalte boven de waarde die nodig is om symptomen van anemie onder controle te houden en bloedtransfusies te voorkomen. IJzersuppletie wordt aanbevolen bij serumferritinespiegel < 100 microg/l of een transferrinesaturatie < 20%. Bij chronische nierinsufficiëntie en klinische aanwijzingen voor ischemische hartziekten of hartfalen dient een bovengrens van het Hb-gehalte van 7,5 mmol/l te worden nagestreefd. Bij correctie van het Hb-gehalte boven de 7,5 mmol/l treedt een toename van overlijden, ernstige cardiovasculaire of cerebrovasculaire voorvallen en trombose ter hoogte van de veneuze toegangsweg op. Overweeg andere verklaringen bij een slechte hemoglobinerespons.

Tijdens behandeling de kaliumconcentraties regelmatig controleren: bij een stijging de behandeling zo nodig onderbreken tot de kaliumconcentratie in het normale bereik is gekomen.

Gevallen van ernstige hypertensie (incl. hypertensieve crisis), hypertensieve encefalopathie en convulsies zijn gemeld bij chronische nierinsufficiëntie.

Bij solide tumoren: Bij een hemoglobinegehalte > 7,5 mmol/l bij patiënten met solide tumoren en lymfoproliferatieve maligniteiten de doseringsaanpassingen nauwkeurig volgen om risico's op trombo-embolische complicaties te minimaliseren. Het aantal bloedplaatjes regelmatig controleren. Tumorgroei, vooral van myeloïde maligniteiten, valt bij gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen niet uit te sluiten. Tijdens meerdere gecontroleerde onderzoeken is het gebruik van erytropoëse-stimulerende middelen in verband gebracht met een verminderde tumorcontrole of een verminderde algehele overleving bij anemie die gepaard gaat met kanker. Daarom heeft in sommige situaties bloedtransfusie de voorkeur bij kankerpatiënten met anemie.

Interacties Bron: KNMP/Informatorium Medicamentorum

Interacties erytropoëtische groeifactoren algemeen:
Niet beoordeeld: bij combinatie met ciclosporine of tacrolimus (binden aan erytrocyten) wordt aanbevolen de concentratie van deze middelen te controleren en zo nodig de dosering aan te passen wanneer het Hb-gehalte stijgt.

OVERIGE MIDDELEN BIJ ANEMIE

Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.

OVERIGE MIDDELEN BIJ ANEMIE
B03XA01
B03XA01
B03XA01
B03XA03

Referenties

  1. Rademaker C.M.A. et al, Geneesmiddelen-Formularium voor Kinderen, 2007
  2. ZorgInstituut Nederland, Farmacotherapeutisch Kompas (Eigenschappen, Contra-Indicaties, Bijwerkingen, Waarschuwingen en Voorzorgen), Geraadpleegd 15 dec 2021
  3. Informatorium Medicamentorum, (Interacties), Geraadpleegd 11-11-2022
  4. Amgen Europe BV, SmPC Aranesp (EU/1/01/185/001-111) Rev 45; 11/11/2022, www.ema.europa.eu

Wijzigingen

  • 23 september 2015 14:11: Subcutane toediening toegevoegd conform SmPC
  • 22 september 2015 14:20: Toevoegingen op basis van herziene SmPC

Therapeutic Drug Monitoring


Overdosering