On-label
Toon SmPC tekstGentherapie met ex vivo genetisch gemodificeerde autologe CD34+ hematopoëtische stam- en voorlopercellen.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Metachromatische leukodystrofie |
---|
|
Dispersie voor infusie 2-10 x 10^6 cellen/ml
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Bij meer dan 10% van de patiënten: anti-ARSA-antilichamen (er zijn geen effecten op de klinische werkzaamheid of veiligheid waargenomen).
Verder kunnen optreden langdurige cytopenie, metabole acidose, stijging van schildklierwaarden (TSH, FT3 en FT4), overgevoeligheidsreacties, infusiegerelateerde reacties, en infecties en trombose als complicatie van de centraal veneuze katheter.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid.
Niet toedienen indien eerdere behandeling met gentherapie met hematopoëtische stamcellen heeft plaatsgevonden.
Atidarsagen autotemcel is uitsluitend bedoeld voor autoloog gebruik en mag in geen geval aan andere patiënten worden toegediend.
Behandeling moet plaatsvinden voordat de ziekte in de snel progressieve fase komt. Volledig neurologisch onderzoek, beoordeling van motorische functies en neurocognitieve beoordeling moeten plaatsvinden voor de behandeling.
Patiënten moeten nauwlettend worden gecontroleerd op mogelijke infecties en kathetergerelateerde voorvallen (zoals trombose).
Vanwege mogelijk anafylactische reacties na parenterale toediening van één van de hulpstoffen (dimethylsulfoxide) dienen patiënten die hier niet eerder aan zijn blootgesteld, nauwlettend te worden geobserveerd. Vitale functies (bloeddruk, hartslag en zuurstofverzadiging) en het optreden van symptomen moeten vóór aanvang van de infusie, ongeveer elke tien minuten tijdens de infusie en elk uur, gedurende 3 uur, na de infusie worden gecontroleerd.
Wanneer meer dan één zak nodig is, mag per uur slechts één zak via infusie worden toegediend.
In geval van falende engraftment moeten de niet-getransduceerde reservestamcellen via infusie worden toegediend overeenkomstig de lokale normen.
Patiënten moeten gedurende ten minste 6 weken na de infusie worden gecontroleerd op tekenen en symptomen van cytopenie. Rode bloedcellen dienen te worden gecontroleerd tot naar medisch oordeel engraftment van deze cellen en herstel zijn bereikt. De toediening van ondersteunende transfusie van rode bloedcellen en bloedplaatjes dient plaats te vinden naar medisch oordeel en overeenkomstig de institutionele praktijk. Als er klinische symptomen optreden die wijzen op anemie, dienen de bepaling van het aantal bloedcellen en andere passende testen onmiddellijk te worden overwogen. Als cytopenie langer dan zes tot zeven weken aanhoudt ondanks het gebruik van granulocyt-mobiliserende geneesmiddelen, moeten de niet-getransduceerde reservestamcellen via infusie worden toegediend. Als de cytopenie ondanks infusie met niet-getransduceerde reservestamcellen aanhoudt, dienen andere behandelingen te worden overwogen.
Het aantal bloedplaatjes dient te worden gecontroleerd tot naar medisch oordeel engraftment van deze cellen en herstel zijn bereikt. De toediening van ondersteunende transfusie van bloedplaatjes dient plaats te vinden naar medisch oordeel en overeenkomstig de institutionele praktijk.
Voorafgaand aan een behandeling met Libmeldy dient de aanwezigheid van renale tubulaire acidose te worden geëvalueerd, naast de risico’s van het conditioneringsgeneesmiddel en de risico’s van de gentherapieprocedure, die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van metabole acidose. Het zuur-base-evenwicht dient te worden gecontroleerd gedurende de conditionering en tot de patiënt geen metabole stress meer heeft. De behandelend arts dient naast andere noodzakelijke behandelingen natriumbicarbonaatsubstitutie te overwegen en dient te trachten eventuele gelijktijdig optredende bijwerkingen die kunnen bijdragen aan metabole acidose te verbeteren.
Hoewel bij vrijgifte op steriliteit en mycoplasma wordt getest, bestaat er een klein risico op overdracht van infectieuze agentia. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg, dienen patiënten na behandeling daarom te controleren op tekenen en symptomen van infecties en zo nodig op passende wijze te behandelen.
Patiënten moeten worden onderzocht op de schildklierfunctie en -structuur alvorens hen te behandelen. De schildklierfunctie en -structuur moeten ook op korte termijn na de behandeling worden gecontroleerd en daarna zo nodig.
Indien bij een patiënt leukemie of lymfoom wordt gedetecteerd, moeten bloedmonsters worden afgenomen voor analyse van de integratieplaats.
Monitoring op anti-ARSA-antilichamen (AAA) wordt aanbevolen voorafgaand aan de behandeling, tussen 1 en 2 maanden na de gentherapie en vervolgens 6 maanden, 1 jaar, 3 jaar, 5 jaar, 7 jaar, 9 jaar, 12 jaar en 15 jaar na de behandeling. Bij het optreden van ziekte of significante ziekteprogressie wordt aanvullende AAA-monitoring aanbevolen.
Alle patiënten dienen voorafgaand aan mobilisatie of beenmergafname te worden getest op hiv-1/2, HTLV-1/2, HBV, HCV en mycoplasma om acceptatie van het cellulaire bronmateriaal voor de bereiding te verzekeren.
Patiënten mogen geen antiretrovirale geneesmiddelen gebruiken vanaf ten minste één maand vóór de mobilisatie en/of beenmergafname tot ten minste 7 dagen na de infusie. Als een patiënt antiretrovirale middelen nodig heeft na blootstelling aan hiv/HTLV, moet de initiatie van de behandeling met Libmeldy worden uitgesteld totdat 6 maanden na blootstelling een westernblottest en viral load test op hiv/HTLV zijn uitgevoerd.
Patiënten die worden behandeld, mogen in de toekomst geen bloed, organen, weefsels en cellen voor transplantatie meer doneren.
Immunoglobuline G moet worden gehandhaafd boven 5 g/l om te voorkomen dat er potentiële late infecties optreden (later dan 100 dagen na behandeling) die gepaard gaan met ernstige hypogammaglobinemie als gevolg van aferese/beenmergafname en conditionering.
Alle bloedproducten die nodig zijn in de eerste 3 maanden na de infusie moeten worden bestraald.
Niet beoordeeld:
Het gebruik van antiretrovirale middelen moet worden vermeden vanaf ten minste 1 maand vóór de mobilisatie en/of beenmergafname tot ten minste 7 dagen na de infusie vanwege het gebruik van een lentivirale vector (LVV-provirusinsertie).
Vaccinatie met levende vaccins wordt ontraden vanaf 6 weken voor aanvang van de myeloablatieve conditionering en tot hematologisch herstel is opgetreden na de behandeling.